ECLI:NL:CRVB:2015:1396
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging recht op kinderbijslag voor in het buitenland wonende WAO-gerechtigden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een in Turkije wonende WAO-gerechtigde, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die hem meedeelde dat hij per 1 januari 2000 geen recht meer had op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Svb had dit besluit genomen omdat de verplichte verzekering voor de AKW van in het buitenland wonende WAO-gerechtigden was afgeschaft. De appellant ontving kinderbijslag voor zijn kinderen, maar met de 18-jarige leeftijd van zijn oudste kind, [naam kind A.], verviel zijn recht op kinderbijslag per het tweede kwartaal van 2012.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij schoolgaande kinderen heeft en financieel in de problemen verkeert. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de Svb terecht had besloten dat de appellant geen recht meer had op kinderbijslag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant geen recht op kinderbijslag kon ontlenen aan zijn omstandigheden, aangezien de wettelijke bepalingen dit niet toestonden.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent de AKW en de gevolgen van de leeftijd van kinderen voor het recht op kinderbijslag. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 april 2015.