ECLI:NL:CRVB:2015:1376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
13-3143 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht na eerder verleend en ingetrokken strafontslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarbij het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 1 februari 1999 werkzaam was bij de gemeente Den Haag, was per 24 april 2006 volledig arbeidsongeschikt geraakt. Op 14 juni 2011 verleende het college appellant disciplinair ontslag wegens ernstig plichtsverzuim, maar dit besluit werd op 14 juni 2012 ingetrokken. In plaats daarvan verleende het college appellant met terugwerkende kracht ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid, met ingang van 14 juni 2011.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het niet ongeoorloofd is om de oorspronkelijke ingangsdatum van het ontslag te handhaven, mits deze handhaving voldoet aan de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht. De Raad stelt vast dat op de ingangsdatum van het ontslag, 14 juni 2011, voldaan werd aan de voorwaarden van artikel 8:4 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG). Appellant was op dat moment voor 80% of meer arbeidsongeschikt en had recht op een WGA-uitkering. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het ontslagbesluit van 14 juni 2012 terecht is genomen, aangezien het binnen de wettelijke termijn na het meest recente WIA-besluit is gedaan.

De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3143 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2013, 12/11045 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 30 april 2015
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.E. de Hoop hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Ameziane.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
2.1.
Appellant was sinds 1 februari 1999 werkzaam bij de gemeente Den Haag, laatstelijk in de functie van [naam functie A] bij de dienst [naam dienst] ([dienst]). Hij is per 24 april 2006 uitgevallen wegens volledige arbeidsongeschiktheid.
2.2.
Bij besluit van 14 juni 2011 heeft het college appellant met onmiddellijke ingang disciplinair ontslag verleend wegens ernstig plichtsverzuim. Bij besluit van 14 juni 2012 heeft het college dat ontslagbesluit ingetrokken en appellant met ingang van 14 juni 2011 op grond van artikel 8:4 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG) ontslag verleend wegens volledige arbeidsongeschiktheid.
2.3.
Bij besluit van 22 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit tot ontslag wegens arbeidsongeschiktheid van 14 juni 2012 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het besluit tot strafontslag van 14 juni 2011 en het bezwaar tegen een brief van de wethouder van 23 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat op 14 juni 2011 was voldaan aan de criteria van artikel 8:4 van de ARG en dat het ontslagbesluit kan worden gedragen door het feitencomplex zoals dat zich op 14 juni 2011 voordeed. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college het bezwaar tegen het besluit van 14 juni 2011 vanwege het ontbreken van procesbelang terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het college het ontslag wegens arbeidsongeschiktheid niet met terugwerkende kracht had mogen verlenen, nu aan het aanvankelijk per 14 juni 2011 verleende strafontslag een ander feitencomplex ten grondslag lag dan aan het nadien eveneens per 14 juni 2011 verleende ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraken van 16 augustus 2001, ECLI:NL:CRVB:2001: AD5344, TAR 2001, 155, 9 maart 2006, ECLI:NL:CRVB: 2006:AV4589, TAR 2006, 112 en 24 mei 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX8564, TAR 2006, 151) is het, indien aan een ontslagbesluit een - niet de ingangsdatum betreffend - gebrek kleeft dat ertoe leidt dat een nieuw ontslagbesluit wordt genomen, niet ten principale ongeoorloofd om de oorspronkelijke ingangsdatum van het ontslag te handhaven, als die handhaving de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan, waarbij met name moet worden gedacht aan het rechtszekerheid- en zorgvuldigheidsbeginsel. Doorslaggevend is dat het feitencomplex waarvan sprake was ten tijde van de ingangsdatum van het ontslag - en niet zoals appellant heeft gesteld het feitencomplex dat aan het oorspronkelijke ontslagbesluit ten grondslag is gelegd - het nieuwe ontslagbesluit moet kunnen dragen.
5.2.
Ingevolge artikel 8.4, tweede en derde lid, van de ARG kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van volledige ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte of gebrek gedurende een periode van 24 maanden. Ingevolge het eerste lid van artikel 8:4 van de ARG is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer waarbij recht bestaat op een WGA- of een IVA-uitkering. Het zesde lid van artikel 8:4 van de ARG schrijft voor dat het ontslagbesluit binnen één jaar na de datum van het meest recente WIA-besluit moet zijn genomen.
5.3.
In het geval van appellant kan het feitencomplex waarvan sprake was ten tijde van de ingangsdatum van het ontslag het nieuwe besluit dragen, nu op die ingangsdatum,
14 juni 2011, werd voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:4 van de ARG. Appellant was op 14 juni 2011 voor 80% of meer arbeidsongeschikt en genoot in verband hiermee een WGA-uitkering. Verder duurde die ongeschiktheid op 14 juni 2011 al langer dan 24 maanden, terwijl er volgens zowel het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als de bedrijfsarts voor appellant geen benutbare mogelijkheden waren. Ten slotte is van belang dat het ontslagbesluit van 14 juni 2012 binnen één jaar na het meest recente besluit over de arbeidsongeschiktheidsuitkering van 13 december 2011 is genomen.
5.4.
Uit 5.1 tot en met 5.3 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.W. Munneke

HD