ECLI:NL:CRVB:2015:1361
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van nabestaandenpensioen op basis van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen appellante, woonachtig in Marokko, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de herziening van haar nabestaandenpensioen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een brief van de Svb van 13 juli 2012, waarin werd aangekondigd dat haar uitkering per 1 januari 2013 zou worden verlaagd in verband met de inwerkingtreding van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid (Wwsz). De Svb verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 13 maart 2015 was appellante niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij niet kon instemmen met de verlaging van haar uitkering met 40%.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb en de rechtbank terecht hadden overwogen dat de brief van 13 juli 2012 slechts een aankondiging was en niet op rechtsgevolg gericht was. De Raad bevestigde dat appellantes bezwaar tegen deze brief terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 april 2015.