ECLI:NL:CRVB:2015:1347

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
14-1899 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van zorgindicatie voor Begeleiding Individueel onder de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.A. Bouwman, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) van 25 juni 2013, waarin hij was geïndiceerd voor Begeleiding Individueel (BI), klasse 2, voor de periode van 25 augustus 2012 tot en met 24 september 2027. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de medische beoordeling van het CIZ voldoende onderbouwd was en dat de appellant niet had aangetoond dat hij voor BI, klasse 3 geïndiceerd had moeten worden.

In hoger beroep stelde de appellant dat hij vanwege een veelheid aan medische klachten en problemen op administratief gebied recht had op een hogere indicatie. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de rechtbank de gronden van de appellant terecht had beoordeeld en dat deze niet slagen. De Raad benadrukte dat het hebben van medische klachten op zichzelf niet voldoende is voor een hogere indicatie; het zijn de beperkingen die uit deze klachten voortvloeien die bepalend zijn voor de noodzaak van AWBZ-zorg. De Raad concludeerde dat de appellant geen nieuwe gegevens had overgelegd die de medische beoordeling door het CIZ in twijfel trokken.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van griffier B. Fotchind.

Uitspraak

14/1899 AWBZ
Datum uitspraak: 22 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 februari 2014, 13/1292 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2015. Appellant is niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 25 juni 2013 (bestreden besluit) heeft CIZ appellant op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor Begeleiding Individueel (BI), klasse 2, voor de periode van 25 augustus 2012 tot en met 24 september 2027.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de medisch adviseur van CIZ in zijn aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medisch verslag afdoende heeft beargumenteerd dat in de tijd die klasse 2 biedt alle noodzakelijke zorgmomenten kunnen worden aangeboden. Appellant heeft zijn stelling dat hij voor BI, klasse 3, geïndiceerd had moeten worden niet onderbouwd.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat een hogere klasse BI geïndiceerd had moeten worden, omdat hij een veelheid aan medische klachten heeft en veel problemen ondervindt op onder meer administratief gebied.
4.1.
De rechtbank heeft de naar voren gebrachte gronden beoordeeld en gemotiveerd geoordeeld dat zij niet slagen. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gegeven overwegingen.
4.2.
De Raad voegt hier aan toe dat een veelheid aan medische klachten op zichzelf geen reden vormt om iemand voor AWBZ-zorg te indiceren. Het zijn de beperkingen die uit die klachten voortvloeien, die AWBZ-zorg noodzakelijk kunnen doen zijn. Ook in hoger beroep heeft appellant geen gegevens overgelegd die aanleiding geven om de medische beoordeling door CIZ in twijfel te trekken. Het nodig hebben van hulp bij administratieve en financiële problemen is geen reden om AWBZ-zorg te indiceren, daar zijn voorliggende voorzieningen voor, zoals voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en maatschappelijk werk.
5. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) B. Fotchind

MK