ECLI:NL:CRVB:2015:1347
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van zorgindicatie voor Begeleiding Individueel onder de AWBZ
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.A. Bouwman, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) van 25 juni 2013, waarin hij was geïndiceerd voor Begeleiding Individueel (BI), klasse 2, voor de periode van 25 augustus 2012 tot en met 24 september 2027. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de medische beoordeling van het CIZ voldoende onderbouwd was en dat de appellant niet had aangetoond dat hij voor BI, klasse 3 geïndiceerd had moeten worden.
In hoger beroep stelde de appellant dat hij vanwege een veelheid aan medische klachten en problemen op administratief gebied recht had op een hogere indicatie. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de rechtbank de gronden van de appellant terecht had beoordeeld en dat deze niet slagen. De Raad benadrukte dat het hebben van medische klachten op zichzelf niet voldoende is voor een hogere indicatie; het zijn de beperkingen die uit deze klachten voortvloeien die bepalend zijn voor de noodzaak van AWBZ-zorg. De Raad concludeerde dat de appellant geen nieuwe gegevens had overgelegd die de medische beoordeling door het CIZ in twijfel trokken.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van griffier B. Fotchind.