ECLI:NL:CRVB:2015:1314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
13-537 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum kinderbijslag en huishouden bij appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de ingangsdatum van de kinderbijslag voor de kinderen van appellante, die sinds 18 maart 2011 bij haar wonen. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D. Osmic, betwistte de ingangsdatum van de kinderbijslag, die door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) was vastgesteld op het derde kwartaal van 2011. De Svb had in een eerder besluit van 3 juni 2011 de kinderbijslag toegekend, maar appellante stelde dat de kinderen al eerder bij haar woonden.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat op de peildatum van het tweede kwartaal van 2011, 1 april, nog niet duidelijk was dat de kinderen definitief bij appellante zouden gaan wonen. De Raad baseerde zich op de feitelijke situatie en de beleidsregels van de Svb, die aangeven dat in bepaalde gevallen een uitzondering kan worden gemaakt op de regel dat de feitelijke situatie bepalend is. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het bestreden besluit van de Svb in stand heeft gelaten.

De uitspraak bevestigt dat er geen termen aanwezig zijn voor een vergoeding van proceskosten op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

13/537 AKW
Datum uitspraak: 24 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
20 december 2012, 11/1902 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Osmic, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. Aan appellante is, met een besluit van 3 juni 2011, kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toegekend met ingang van het derde kwartaal van 2011, voor haar kinderen [naam D.] en [naam V.]. Appellante bestrijdt de ingangsdatum van het recht, nu de kinderen sinds 18 maart 2011 bij haar wonen. Bij beslissing van 13 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
Tussen partijen is in geschil de vraag of de kinderen van appellante op de peildatum van het tweede kwartaal van 2011 behoorden tot haar huishouden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is voor het antwoord op die vraag de feitelijke situatie bepalend, tenzij sprake is van een situatie die een tijdelijk karakter heeft. Naar ook is neergelegd in de beleidsregels van de Svb kan er in zo’n geval grond bestaan om een uitzondering aan te nemen op de regel dat de feitelijke situatie bepalend is.
3.2.
Sinds de echtscheiding van appellante en haar ex-echtgenoot in 2001 hebben de kinderen tot maart 2008 bij appellante gewoond. Daarna zijn zij bij hun vader gaan wonen, tot zij op
18 maart 2011 weer naar appellante zijn gegaan. Die verhuizing was na overleg met het Bureau Jeugdzorg en is door dit bureau beschreven als een time-out periode van vier weken, naderhand met vier weken verlengd. Op 11 mei 2011 hebben de ouders besloten dat de kinderen definitief bij appellante zouden gaan wonen. Deze gegevens zijn schriftelijk bevestigd door Bureau Jeugdzorg. De kinderen zijn op 18 mei 2011 ingeschreven op het adres van appellante in de gemeentelijke basisadministratie.
3.3.
Uit deze beschrijving van de gang van zaken kan niet anders geconstateerd worden dan dat op de peildatum van het tweede kwartaal van 2011, 1 april, nog niet duidelijk was dat de kinderen definitief bij appellante zouden gaan wonen en dus definitief tot haar huishouden zouden gaan behoren.
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak dient dan ook bevestigd te worden.
4. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2015.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) S. Aaliouli

HD