Uitspraak
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Daarnaast ontvangt appellante vanaf oktober 2002 aanvullende bijstand naar de norm voor gehuwden. Zij ontving deze bijstand eerst op grond van de Algemene bijstandswet en nadien ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), aanvankelijk van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (college), vervolgens van de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtssteden en per 1 november 2008 van de Svb. Vanaf 1 januari 2010 ontvangt appellante bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen als bedoeld in artikel 47a van de WWB (AIO-aanvulling).
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.6. Appellante heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat in 2005 van een dergelijke toezegging sprake is geweest. In een telefoonrapport van 27 februari 2012 is vermeld dat een medewerker van de Svb heeft gesproken met J. Bachman van de Sociale Dienst Drechtsteden. Zij bevestigde het verhaal van appellante dat er in het verleden geen krediethypotheek is gevestigd op grond van het vertrouwensbeginsel, omdat “ze” destijds pas na vijf jaar krediethypotheek wilden gaan vestigen. In een door J. Bachman nagezonden rapportage van een medewerker van de gemeente Dordrecht van 26 augustus 2005 is het volgende, zakelijk weergegeven, vermeld. Bij rapport van 11 februari 2002 werd aangegeven dat onderzoek zou worden gedaan naar het eventueel vestigen van een krediethypotheek. Een en ander is nimmer opgepakt en hoewel betrokkene in 2002 een brief heeft ontvangen dat er mogelijk zou worden overgegaan tot het vestigen van een krediethypotheek, zijn hiertoe tot op heden geen stappen ondernomen. De medewerker is van mening dat in dit geval sprake is van onbehoorlijk bestuur om vijf jaar na dato alsnog over te gaan tot het vestigen van een krediethypotheek. Analoog aan een vergelijkbaar geval wordt door de medewerker voorgesteld in dit geval af te zien van het vestigen van een krediethypotheek.