ECLI:NL:CRVB:2015:1157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
13-3400 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ouderdomspensioen AOW voor tweede echtgenote zonder huwelijkse tijdvakken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De appellante, geboren in 1946 en als tweede echtgenote gehuwd met een man die enige tijd in Nederland heeft gewoond en gewerkt, heeft geen huwelijkse tijdvakken vervuld die volgens het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko (NMV) kunnen leiden tot een verzekering voor de AOW.

De appellante had eerder een nabestaandenuitkering ontvangen op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW), maar deze werd beëindigd toen zij de leeftijd van 65 jaar bereikte. Na haar verzoek om een ouderdomspensioen werd haar aanvraag afgewezen, omdat zij nooit zelf in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het feit dat de overleden echtgenoot in Nederland heeft gewerkt, niet voldoende is om recht te geven op een AOW-pensioen, aangezien appellante niet voldoet aan de vereisten van de NMV. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/3400 AOW
Datum uitspraak: 10 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 mei 2013, 12/1390 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2015. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [in]1946. In 1985 is appellante gehuwd met [naam echtgenoot], die enige tijd in Nederland heeft gewoond en gewerkt en al gehuwd was en bleef. Beide huwelijken zijn op 5 maart 2002 ontbonden door het overlijden van [naam echtgenoot]. In verband met dit overlijden is aan appellante een nabestaandenuitkering toegekend ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW).
1.2.
Bij besluit van 27 september 2010 is de aan appellante toegekende nabestaandenuitkering per 1 juli 2011 beëindigd op de grond dat appellante de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Vervolgens heeft appellante de Svb verzocht om haar een ouderdomspensioen toe te kennen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op deze aanvraag is bij besluit van
14 oktober 2011 afwijzend beslist op de grond dat appellante niet verzekerd is geweest voor de AOW.
1.3.
Tegen het besluit van 14 oktober 2011 heeft appellante bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de Svb bij besluit van 3 februari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellante nooit zelf in Nederland heeft gewoond of gewerkt en dat appellante ook geen recht op een Nederlands ouderdomspensioen ontleent aan het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante, als tweede echtgenote van [naam echtgenoot], geen huwelijkse tijdvakken heeft vervuld die ingevolge het NMV kunnen leiden tot een verzekering voor de AOW.
3. In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat zij recht heeft op een ouderdomspensioen op grond van de AOW, omdat haar overleden echtgenoot in Nederland heeft gewerkt.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Gelet op de uitspraak van de Raad van 8 januari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:7) worden het oordeel van de rechtbank en de overwegingen van dit oordeel onderschreven. Dat de overleden echtgenoot van appellante in Nederland heeft gewerkt, kan in het onderhavige geval niet tot een ander oordeel leiden.
4.3.
Uit punt 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellante faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M. Crum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over ingezetenschap.

NK