ECLI:NL:CRVB:2015:111

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
13-5582 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning WGA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zij in eerste instantie ongelijk kreeg in haar verzoek om een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Appellante was van 25 augustus 2008 tot 24 februari 2010 werkzaam als beveiliger en had in 2012 een aanvraag ingediend voor een loongerelateerde uitkering op basis van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank had geoordeeld dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende was onderbouwd en dat de door appellante ingebrachte medische informatie correct was beoordeeld.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met haar rugklachten en psychische beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante heeft onderzocht en dat er geen nieuwe medische informatie is ingediend die de conclusie van de verzekeringsarts zou kunnen ondermijnen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is geoordeeld dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellante vallen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.

Uitspraak

13/5582 WIA
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 september 2013, 12/2946 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. A.R. Kolthof, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is van 25 augustus 2008 tot 24 februari 2010 gedurende 40 uur per week werkzaam geweest als beveiliger. Bij beslissing op bezwaar van 29 oktober 2012 (bestreden besluit) is appellante met ingang van 23 februari 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante heeft beroep aangetekend, omdat zij van mening is dat aan haar een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) dient te worden toegekend.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij geoordeeld dat uit het rapport van 16 oktober 2012 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat de door appellante overgelegde informatie van haar fysiotherapeut van 2 oktober 2012 en van haar huisarts van 6 oktober 2012 bij zijn beoordeling is betrokken. Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende gegevens voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep om op een verantwoorde wijze tot een afgewogen medisch oordeel te kunnen komen en om een inschatting van de belastbaarheid van appellante te kunnen maken. Deze verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante naar het oordeel van de rechtbank op juiste wijze weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 augustus 2012. Het bestreden besluit is daarmee op een deugdelijke medische grondslag gebaseerd. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van
11 september 2012 voldoende toelichting heeft gegeven bij de verschillende signaleringen in de aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag liggende functies en dat de belastbaarheid van appellante daarin niet wordt overschreden.
3. Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat zij zwaarder beperkt is dan in de FML is neergelegd. Zij heeft er daarbij op gewezen dat de gegevens van haar behandelend fysiotherapeut en haar psychische beperkingen onvoldoende door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling zijn betrokken. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen kennis genomen van de resultaten van een in juni 2012 gemaakte scan van haar rug. Nu de FML niet juist is vastgesteld, gaat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante te boven. De functies vergen zeker te lang staan en/of te ver reiken.
3.1.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische beoordeling. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante heeft gezien, een inventarisatie heeft gemaakt van haar klachten en haar heeft onderzocht. Bij dit onderzoek zijn de door appellante geuite rugklachten betrokken. Appellante heeft geen medische informatie ingediend die aanknopingspunten biedt voor de veronderstelling dat zij op
23 februari 2012 meer beperkt was dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Hierbij wijst de Raad ook op de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 januari 2014 op de resultaten van de scan van 3 juni 2013. Daarin wordt toereikend gemotiveerd dat met de in de FML opgenomen beperkingen voldoende tegemoet wordt gekomen aan de bij appellante vastgestelde licht degeneratieve afwijkingen aan de rug.
4.2.
Uitgaande van die belastbaarheid heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de geschiktheid voor de geselecteerde functies in het arbeidskundige rapport van
11 september 2012, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, voldoende is toegelicht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen beperkingen op het punt reiken in de FML opgenomen, op het punt staan wordt de belastbaarheid in de geselecteerde functies niet overschreden. De Raad ziet geen aanleiding voor twijfel aan de geschiktheid van de functies. Appellante heeft in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding is om anders te oordelen.
4.3.
Uit het overwogene bij 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

QH