2.2.Het beroep tegen betreden besluit II heeft de rechtbank ongegrond verklaard. De herbeoordeling van de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid heeft zij niet in strijd met de wettelijke regels geacht. Daartoe heeft zij, onder verwijzing naar artikel 36, van de WAO, overwogen dat de omstandigheid dat een Amber-beoordeling aanleiding was voor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet afdoet aan de bevoegdheid ook een herbeoordeling van de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid uit te voeren. Wat betreft de medische grondslag van bestreden besluit II was de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 september 2012 helder heeft uiteengezet dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen zwaardere beperkingen zijn aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren omdat bij appellant geen sprake was van psychopathologie.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat appellant de geduide functies niet kon verrichten. Uitgaande van de FML van 15 oktober 2012 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 15 oktober 2012 de medische geschiktheid van de geduide functies beoordeeld en de signaleringen voldoende toegelicht.
3. In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, in de eerste plaats aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit dat appellant met ingang van
30 mei 2012 een WAO-uitkering is toegekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, niet in strijd komt met artikel 44, van de WAO. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de geduide functies niet geschikt zijn. Daartoe heeft appellant ter zitting aangevoerd dat in de FML te weinig beperkingen zijn opgenomen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.Artikel 36, van de WAO luidde op 30 mei 2012 als volgt:
1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.
2. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 37 tot en met 40.
4.1.2.Artikel 44, van de WAO luidde met ingang van 1 januari 2009, voor zover hier van belang, als volgt:
1. Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%; of
b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
4.1.3.Appellant heeft met ingang van 21 november 2011 inkomen genoten uit arbeid bij de Stichting Beschermende Woonvormen Utrecht. De herziening van de WAO-uitkering met ingang van 30 mei 2012 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% is niet gebaseerd op deze feitelijke arbeid waaruit appellant inkomen heeft genoten, maar op een theoretische schatting op hem voorgehouden functies. Deze schatting was, zoals het Uwv ter zitting heeft verklaard, uitgevoerd, omdat de belastbaarheid van appellant weer was toegenomen na een enkeloperatie op 6 september 2010 op grond waarvan hij tijdelijk, tot
1 juni 2011, 80 tot 100% arbeidsongeschikt is bevonden. De tekst van artikel 44, van de WAO, zoals dit artikel luidde na de op 1 januari 2009 in werking getreden wijziging bij de Wet van 11 november 2008, Stb, 2008, 603, en de Memorie van Toelichting op die wetswijziging (TK II 2006-2007, nr. 4) laten naar het oordeel van de Raad geen andere conclusie toe dan dat ook hangende de toepassing van dit artikel de WAO-uitkering kan worden herzien op basis van een schatting op voorgehouden functies. Het standpunt dat appellant ook in beroep onder verwijzing naar diezelfde tekst en Memorie van Toelichting heeft bepleit en dat inhoudt dat als gevolg van de wetswijziging bij toepassing van artikel 44 van de WAO gedurende vijf jaar geen schatting op voorgehouden functies mag plaatsvinden, is door de rechtbank dan ook terecht niet gevolgd. Met juistheid heeft de rechtbank dan ook geoordeeld dat het bestreden besluit II, voor zover daarbij met ingang van 30 mei 2012 de WAO-uitkering van appellant is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, niet in strijd komt met artikel 44, eerste lid,van de WAO.
4.2.1Appellant heeft in hoger beroep zijn gronden herhaald die zijn gericht tegen de geschiktheid van de geduide functies in medisch opzicht. Daaraan heeft hij ter zitting desgevraagd toegevoegd dat deze gronden mede betrekking hebben op het oordeel van de rechtbank over de juistheid van de FML van 15 oktober 2012.
4.2.2.De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is voor het oordeel dat in de FML van 15 oktober 2012 onvoldoende beperkingen zijn opgenomen. Dit oordeel van de rechtbank spreekt - naast de weergave van de essentie daarvan in 2.2 - te meer nu ter zitting van de zijde van appellant desgevraagd is verklaard dat ter staving van de door appellant voorgestane beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren van de FML in verband met de door hem gestelde klachten geen onderbouwing met relevante gegevens uit de behandelend sector is.
4.2.3Uitgaande van de juistheid van de FML onderschrijft de Raad ook het oordeel van de rechtbank dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de volgens het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
15 oktober 2012 uiteindelijk aan de schatting ten grondslag te leggen functies. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid.