ECLI:NL:CRVB:2015:1080
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB wegens onvoldoende bewijs van woonadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 5 januari 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsrecht zien opschorten na een melding van wijziging in zijn woonsituatie. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden had vastgesteld dat appellant niet langer op het opgegeven adres stond ingeschreven, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht per 1 november 2012. Appellant had geen bezwaar gemaakt tegen deze opschorting, maar had later wel bezwaar aangetekend tegen de intrekking van zijn bijstand op 5 december 2012, die was gehandhaafd bij een besluit van 14 mei 2013.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij feitelijk woonachtig was op het opgegeven adres. Ondanks zijn verklaring dat hij daar woonde, heeft hij nagelaten bewijs te overleggen, zoals een verklaring van de hoofdbewoner. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet de gevraagde informatie binnen de gestelde termijn had verstrekt. De beroepsgrond van appellant dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de opschorting, werd verworpen, omdat dit duidelijk in het opschortingsbesluit was vermeld.
De Raad concludeerde dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstand was voldaan en dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik had kunnen maken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.