ECLI:NL:CRVB:2015:1079
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand wegens verwijtbaar gedrag van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had zich in het kader van zijn re-integratie aangemeld bij de Stichting Pantar. Echter, appellant is zonder goede reden niet verschenen op de afspraken die met Pantar waren gemaakt. Dit leidde tot een eerdere verlaging van zijn bijstand met 30% en later, na een herhaalde schending van zijn arbeidsverplichtingen, tot een verlaging van 100% voor een maand. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze verlaging gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat appellant niet had betwist dat hij niet was verschenen op de uitnodiging voor een gesprek.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hem ten onrechte verweten werd dat hij niet op de afspraak van 10 januari 2013 was verschenen. Hij stelde dat hij wel degelijk had gereageerd door op die datum naar het kantoor van de gemeente te gaan en met een medewerker te spreken. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet op de juiste afspraak was verschenen en dat zijn gedrag als verwijtbaar moest worden aangemerkt. De Raad bevestigde dat de opgelegde maatregel in overeenstemming was met de Maatregelenverordening en dat er geen aanleiding was om de maatregel te matigen.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens werd het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen, omdat het hoger beroep niet succesvol was. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, met O.P.L. Hovens als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 7 april 2015.