ECLI:NL:CRVB:2015:1079

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13-6847 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens verwijtbaar gedrag van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had zich in het kader van zijn re-integratie aangemeld bij de Stichting Pantar. Echter, appellant is zonder goede reden niet verschenen op de afspraken die met Pantar waren gemaakt. Dit leidde tot een eerdere verlaging van zijn bijstand met 30% en later, na een herhaalde schending van zijn arbeidsverplichtingen, tot een verlaging van 100% voor een maand. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze verlaging gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat appellant niet had betwist dat hij niet was verschenen op de uitnodiging voor een gesprek.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hem ten onrechte verweten werd dat hij niet op de afspraak van 10 januari 2013 was verschenen. Hij stelde dat hij wel degelijk had gereageerd door op die datum naar het kantoor van de gemeente te gaan en met een medewerker te spreken. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet op de juiste afspraak was verschenen en dat zijn gedrag als verwijtbaar moest worden aangemerkt. De Raad bevestigde dat de opgelegde maatregel in overeenstemming was met de Maatregelenverordening en dat er geen aanleiding was om de maatregel te matigen.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens werd het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen, omdat het hoger beroep niet succesvol was. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, met O.P.L. Hovens als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 7 april 2015.

Uitspraak

13/6847 WWB
Datum uitspraak: 7 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2013, 13/3074 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.R.A.R. Sitaldin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 24 februari 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 12 maart 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
In het kader van zijn re-integratie is appellant op 18 juli 2012 aangemeld bij de Stichting Pantar (Pantar) voor een zogenoemd diagnose-advies. In verband hiermee is appellant door Pantar opgeroepen voor een gesprek op respectievelijk 6 en 14 augustus 2012. Omdat appellant zonder goede reden niet op de oproepen is verschenen, heeft het college bij besluit van 18 oktober 2012 de bijstand gedurende één maand verlaagd met 30%. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
Bij besluit van 8 maart 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 mei 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 1 april 2013 gedurende één maand met 100% verlaagd, op de grond dat appellant zich binnen twaalf maanden opnieuw verwijtbaar heeft gedragen door zonder bericht niet te verschijnen bij Pantar.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet kan worden gesproken van een zorgvuldige besluitvorming, omdat het bestreden besluit onduidelijk is met betrekking tot het verwijt dat het college appellant maakt, te weten op welke datum hij niet is verschenen hoewel daartoe deugdelijk te zijn opgeroepen. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit echter in stand gelaten. Appellant heeft niet bestreden dat hij niet is verschenen op de uitnodiging voor het gesprek van 10 januari 2013. Deze afstemmingswaardige gedraging en de eerdere verlaging bij besluit van 18 oktober 2012 rechtvaardigen de opgelegde maatregel.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Samengevat heeft appellant daartoe het volgende aangevoerd. Hem wordt ten onrechte verweten dat hij zonder tegenbericht niet is verschenen op de afspraak van 10 januari 2013 of anderszins heeft gereageerd op de uitnodiging voor die datum. Appellant heeft gereageerd op de oproep door op 10 januari 2013 op het kantoor van de gemeente te verschijnen en met een medewerker van de gemeente te spreken. Nu hij op 10 januari 2013 wel contact heeft gehad met het college, valt hem niets te verwijten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de hier van toepassing zijnde bepalingen van de WWB en de Maatregelenverordening verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
De beroepsgrond dat appellant op 10 januari 2013 heeft gereageerd op de uitnodiging en derhalve niet zonder tegenbericht niet op de afspraak is verschenen, slaagt niet. In de uitnodigingsbrief van 18 december 2012 staat duidelijk vermeld wanneer en op welk adres appellant zich voor het gesprek bij Pantar diende te melden. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat appellant zich op 10 januari 2013 niet heeft gemeld bij Pantar, maar zich heeft begeven naar het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen Werkplein Zuid/West van de gemeente Amsterdam (DWI), dat op een ander adres is gevestigd, en daar met een medewerker van de DWI heeft gesproken. Volgens het van die melding gemaakte verslag heeft appellant toen meegedeeld dat hij had besloten om een bedrijf in Suriname te starten en dat hij daarvoor professionele ondersteuning zou krijgen. Uit het verslag kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat appellant toen kenbaar heeft gemaakt dat hij met dat bezoek heeft beoogd te reageren op de uitnodiging bij Pantar.
4.2.
De beroepsgrond dat appellant niets te verwijten valt, slaagt evenmin. Het enkele feit dat appellant op 10 januari 2013 contact heeft gehad met de gemeente, maakt het feit dat hij zonder bericht op 10 januari 2013 niet op de afspraak bij Pantar is verschenen, anders dan appellant kennelijk meent, niet minder verwijtbaar.
4.3.
Door op 10 januari 2013 zonder bericht niet op de afspraak bij Pantar te verschijnen, is appellant de op hem rustende arbeidsverplichtingen onvoldoende nagekomen. Omdat deze gedraging hem te verwijten valt, was het college gehouden appellant een, gelet op de in 1.2 vermelde verlaging, verzwaarde maatregel op te leggen. Niet in geschil is dat de opgelegde maatregel in overeenstemming is met de Maatregelenverordening. De ernst van de gedraging van appellant, de mate waarin hem die gedraging verweten kan worden en de persoonlijke omstandigheden waarin appellant verkeert, hebben het college terecht geen aanleiding gegeven om de opgelegde maatregel te matigen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak voor zover aangevochten zal worden bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt, volgt uit artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk is, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD