ECLI:NL:CRVB:2014:931

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
12-1455 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag wegens ernstig plichtsverzuim van ambtenaar met arbeidsongeschiktheid en privégebruik van zakelijke telefoon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarbij een ambtenaar, appellant, disciplinair ontslagen is wegens ernstig plichtsverzuim. Appellant was sinds 1 augustus 2008 in dienst als regievoerder bij de Dienst Terugkeer en Vertrek en meldde zich op 21 april 2009 ziek. Ondanks zijn arbeidsongeschiktheid heeft hij werkzaamheden verricht bij een zorgboerderij, wat niet gemeld is bij zijn leidinggevende. Dit leidde tot een disciplinair onderzoek en uiteindelijk tot het ontslagbesluit van 1 november 2010, dat door de minister werd gehandhaafd na bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn gedragingen niet aan hem kunnen worden toegerekend, omdat hij overspannen was. De Raad overweegt dat de verklaringen van de psycholoog niet voldoende zijn om aan te tonen dat appellant niet in staat was om de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag in te zien. De Raad oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de gedragingen van appellant, waaronder het niet melden van zijn werkzaamheden en het overmatig privégebruik van zijn zakelijke telefoon, ernstig plichtsverzuim opleveren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De gevolgen van het ontslag zijn zwaar voor appellant, maar de ernst van het plichtsverzuim rechtvaardigt de opgelegde disciplinaire maatregel.

Uitspraak

12/1455 AW
Datum uitspraak: 20 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
25 januari 2012, 11/430 AW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Veiligheid en Justitie (minister)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd op naam van de (toenmalige) Minister van Justitie, is in verband met een wijziging van taken voortgezet op naam van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en vervolgens op naam van de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de (toenmalige) Minister van Justitie onderscheidenlijk de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Namens appellant heeft mr. U.H. Hansma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hansma. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.G.L. van de Beek en drs. N.R.W. Roodzant.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was sinds 1 augustus 2008 in vaste dienst werkzaam als regievoerder vertrek bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (dienst). Hij heeft zich op 21 april 2009 ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft in zijn advies van 26 mei 2009 te kennen gegeven dat appellant arbeidsongeschikt is wegens ziekte en dat de beperkingen liggen op het gebied van zitten, lopen en staan. Met ingang van 28 mei 2009 kan appellant voor 4 uur per dag zijn werkzaamheden hervatten. De bedrijfsarts heeft vervolgens in een advies van 16 juni 2009 vermeld dat appellant met ingang van 22 juni 2009 voor 4 x 6 uren kan werken. Het verzuim is op 1 juli 2009 geëindigd.
1.2.
In januari 2010 heeft de dienst een melding ontvangen dat appellant sinds mei 2009 een arbeidsrelatie heeft bij zorgboerderij [naam zorgboerderij] ([naam zorgboerderij]). Op 1 februari 2010 is een onderzoek gestart door het Bureau Veiligheid & Integriteit. Vervolgens is een disciplinair onderzoek uitgevoerd, in het kader waarvan appellant op 8 juli 2010 is gehoord.
1.3.
Na een voornemen daartoe, waarop appellant zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, heeft de minister bij besluit van 1 november 2010 (ontslagbesluit) wegens ernstig plichtsverzuim aan appellant de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Na bezwaar heeft de minister het ontslagbesluit gehandhaafd bij besluit van 8 april 2011 (bestreden besluit). Voor zover thans nog van belang, zijn in het bestreden besluit de navolgende gedragingen van appellant, in samenhang bezien, als ernstig plichtsverzuim gekwalificeerd:
- het verrichten van werkzaamheden tegen betaling op basis van een arbeidsovereenkomst bij [naam zorgboerderij] in de periode van 21 april 2009 tot en met 30 juni 2009, terwijl hij arbeidsongeschikt was;
- het niet melden van deze werkzaamheden bij zijn leidinggevende;
- het bovenmatig gebruik van zijn mobiele diensttelefoon voor privédoeleinden en het niet melden van dit gebruik bij zijn leidinggevende;
- het niet melden van schulden die hebben geleid tot een aantal loonbeslagen.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant de navolgende gedragingen heeft verricht:
- het verrichten van werkzaamheden in de periode van 21 april 2009 tot en met 30 juni 2009 tegen betaling op basis van een arbeidsovereenkomst bij [naam zorgboerderij], terwijl hij arbeidsongeschikt was en het niet melden van die werkzaamheden bij zijn leidinggevende;
- het bovenmatig gebruik door appellant van zijn mobiele diensttelefoon voor privédoeleinden en het niet melden van dit gebruik bij zijn leidinggevende.
4.1.1.
Appellant heeft niet betwist dat de onder 4.1 genoemde gedragingen ernstig plichtsverzuim opleveren. Ter zitting bij de Raad is namens de minister te kennen gegeven dat appellant de overige aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde gedragingen niet langer worden verweten.
4.2.
Bij e-mailbericht van 19 januari 2011 heeft appellant verzocht om uitstel van de hoorzitting in bezwaar tot aan de afronding van zijn behandeling door de psycholoog. Appellant heeft betoogd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid doordat de hoorzitting niet is uitgesteld, waardoor de bevindingen van de behandelend psycholoog niet bij het bestreden besluit konden worden betrokken.
4.2.1.
Dit betoog van appellant slaagt niet. Hierbij is van betekenis dat de voorzitter van de commissie het verzoek om uitstel weliswaar heeft afgewezen, maar daarbij tevens heeft aangekondigd dat appellant tijdens de hoorzitting in de gelegenheid zou worden gesteld om aan te geven waarom hij vindt dat de behandeling door zijn psycholoog van invloed is op het verdere verloop van de behandeling van zijn bezwaarschrift. Appellant heeft vervolgens bij
e-mailbericht van 17 februari 2011 laten weten niet naar de hoorzitting te zullen komen. Daarbij heeft hij geen termijn genoemd waarop de bevindingen van de psycholoog konden worden verwacht en evenmin geconcretiseerd wat deze bevindingen inhouden. De minister kan dan ook niet worden verweten dat hij de bevindingen van de behandelend psycholoog niet heeft afgewacht.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de onder 4.1 genoemde gedragingen niet aan hem kunnen worden toegerekend, omdat hij die heeft verricht toen hij overspannen was. Appellant verwijst hiervoor naar een drietal alsnog door hem in het geding gebrachte verklaringen van psycholoog Versteeg-Hofman. In deze overspannenheid heeft zijn werkgever, in het bijzonder leidinggevende B, een groot aandeel gehad. B heeft de druk op appellant steeds opgevoerd en hem belet elders te gaan werken. Zijn werkgever had hem meer bescherming en begeleiding moeten bieden.
4.3.1.
Bij de vraag of het plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak (CRvB 25 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1276) van belang of betrokkene de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. De verklaringen van de psycholoog behelzen weliswaar een bevestiging van de overspannenheid van appellant, maar bieden geen grondslag voor de conclusie dat het hem ten tijde in geding aan bedoeld inzicht ontbrak.
4.4.
Appellant heeft betoogd dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig is aan de onder 4.1 genoemde gedragingen. Het opvoeren van de druk op appellant door de leidinggevende ging zijn geestelijke draagkracht te boven. De werkgever heeft vervolgens nagelaten hem in bescherming te nemen. Appellant wijst voorts op het onderzoek dat is opgezet om de gedragingen van appellant te onderzoeken. Dit onderzoek is te ver gegaan. De gevolgen van de straf zijn voor appellant erg groot. Hij heeft al geruime tijd geen werk, ontvangt een bijstandsuitkering en heeft forse financiële problemen.
4.4.1.
De Raad volgt appellant niet in dit betoog. Aan het functioneren van een medewerker in de functie van appellant mogen hoge eisen worden gesteld. Bij het bepalen van de straf heeft de minister terecht zwaarwegende betekenis toegekend aan het feit dat appellant terwijl hij ziek was het verrichten van de werkzaamheden voor [naam zorgboerderij] niet heeft gemeld. Hierdoor kon de bedrijfsarts niet vaststellen wat de - mogelijk nadelige - effecten van die werkzaamheden waren op appellants re-integratie en herstel. Daarmee zijn de belangen van de dienst geschaad. Ook door het overmatig privégebruik van de zakelijke mobiele telefoon, hetgeen appellant evenmin heeft gemeld bij zijn leidinggevende, is het vertrouwen dat de dienst in hem mocht stellen beschaamd.
4.4.2.
Dat de druk op appellant als groot werd ervaren, is voorstelbaar, maar biedt geen rechtvaardiging voor de onder 4.1 genoemde gedragingen. De ingrijpendheid van het onderzoek naar de gedragingen van appellant en de financiële gevolgen van het ontslag kunnen evenmin leiden tot de conclusie dat het strafontslag onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en C.H. Bangma en M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2014.
(getekend) R. Kooper
(getekend) B. Rikhof

HD