ECLI:NL:CRVB:2014:873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
12-5087 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op opgegeven adres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen. De appellant had een aanvraag om bijstand ingediend op 13 september 2011, maar het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Noordenkwartier heeft deze aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres. Tijdens het proces heeft de Raad vastgesteld dat de appellant niet op het opgegeven adres werd aangetroffen tijdens huisbezoeken en dat hij niet op afspraken is verschenen. De appellant heeft betoogd dat hij wel degelijk op het opgegeven adres verbleef, maar heeft dit niet met voldoende bewijs kunnen onderbouwen. De Raad heeft geoordeeld dat de appellant niet de nodige informatie heeft verstrekt om zijn aanvraag te onderbouwen en dat het onderzoek van het dagelijks bestuur zorgvuldig was. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste en volledige informatie bij aanvragen om bijstand.

Uitspraak

12/5087 WWB
Datum uitspraak: 18 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van
2 augustus 2012, 12/104 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Noordenkwartier (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.Tj. van Daalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2014. Appellant is in persoon opgeroepen. Namens appellant is verschenen mr. Van Daalen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Tellinga.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 13 september 2011 gemeld bij het UWV werkbedrijf voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant stond per
1 september 2011 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] (uitkeringsadres). Bij zijn aanvraag heeft appellant meegedeeld dat hij de afgelopen twee jaar een zwervend bestaan heeft geleid en nu inwonend is bij zijn tante. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het dagelijks bestuur onderzoek verricht naar de woon- en leefsituatie van appellant. Op 3 en 7 oktober 2011 is tevergeefs getracht een huisbezoek te verrichten. Appellant is niet aangetroffen op het door hem opgegeven adres. Hierna is appellant uitgenodigd voor een gesprek op 11 oktober 2011. Appellant is niet op de afspraak verschenen, maar heeft op 12 oktober 2011 telefonisch contact opgenomen en meegedeeld dat hij zich in de datum van het gesprek had vergist. Op 14 oktober 2011 heeft alsnog een gesprek plaatsgevonden waarna aansluitend een huisbezoek is afgelegd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage aanvraag WWB.
1.2.
Bij besluit van 14 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 februari 2012 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag om bijstand afgewezen. De besluitvorming is gebaseerd op de grond dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in hoofdzaak verblijft binnen het werkgebied van de ISD Noordenkwartier.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij is van mening dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij feitelijk verblijft op het door hem opgegeven adres. Hij bestrijdt de juistheid van de gerapporteerde bevindingen. Appellant heeft de afgelopen jaren geen inkomsten gehad en heeft nauwelijks eigendommen. Dat is de reden dat tijdens het huisbezoek slechts één set kleren en een tandenborstel zijn aangetroffen. Hij ontkent te hebben verklaard dat er een tas met spullen op zijn kamer aanwezig was en dat hij slechts vier nachten per week bij zijn tante slaapt en overdag niet in de woning van zijn tante zou mogen verblijven. Appellant acht voorts het verrichte onderzoek naar zijn feitelijke woonplaats niet zorgvuldig. Het had volgens appellant voor de hand gelegen dat de medewerkers van de ISD contact op hadden genomen met zijn tante en bij haar hadden nagevraagd hoe de feitelijke situatie was.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding ligt ter beoordeling voor de periode van 13 september 2011, te weten de datum waarop appellant zich gemeld heeft voor het doen van een aanvraag tot en met
14 oktober 2011, de datum van het eerste besluit op de aanvraag (te beoordelen periode).
4.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegevens van essentieel belang zijn voor de verlening van bijstand. In deze zaak gaat het om een aanvraag om bijstand. De aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag en de nodige duidelijkheid verschaffen.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant in [woonplaats] is komen wonen met de intentie om daar een bijstandsuitkering aan te vragen. Appellant heeft verklaard dat hij de afgelopen twee jaar een zwervend bestaan heeft geleid. Om hem moverende redenen wil hij geen beroep doen op de Dak- en thuislozenregeling van de gemeente Groningen. Appellant heeft zich in de gemeente [woonplaats] ingeschreven in het GBA op het uitkeringsadres. Appellant heeft echter geen huurcontract overgelegd en heeft verklaard dat hij vooralsnog geen huur is verschuldigd. Andere stukken waaruit blijkt dat hij zakelijke afspraken met zijn tante heeft gemaakt over zijn inwoning bij haar, zijn er niet. Daarvan is ook niet gebleken uit de verklaring van appellant. Voorts was appellant tot twee keer toe niet thuis toen medewerkers van de ISD een huisbezoek wilden afleggen en hij heeft geen gehoor gegeven aan de oproep om op
11 oktober 2011 te verschijnen op een afspraak bij het UWV werkplein. Bij het huisbezoek op
14 oktober 2011 zijn één set kleren en een tandenborstel aangetroffen. Andere persoonlijke eigendommen zijn niet aangetroffen in de woning. Uit de rapportage aanvraag en het verslag van de hoorzitting van de commissie voor de bezwaarschriften van 23 november 2011 blijkt dat appellant heeft verklaard dat hij vier dan wel vijf nachten in [woonplaats] verbleef. Appellant heeft betwist een dergelijke verklaring te hebben afgelegd. Wel heeft hij verklaard dat hij zeer regelmatig in Groningen en in De Wilp verblijft. Zijn sociale leven zich speelt zich hoofdzakelijk daar af.
4.4.
Appellant heeft zijn stelling dat hij in de te beoordelen periode op het uitkeringsadres feitelijk zijn hoofdverblijf had, niet met stukken of verklaringen onderbouwd. Wat het dagelijks bestuur in zijn onderzoek heeft vastgesteld, voor zover niet door appellant bestreden en weergegeven onder 4.3, weerspreekt de stelling van appellant. Dat de vastlegging van het onderzoek niet de vorm heeft gekregen van gedateerde en door betrokkenen ondertekende stukken, doet daaraan niet af. Daarbij kent de Raad met toepassing van artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht betekenis toe aan het feit dat appellant geen gevolg heeft gegeven aan de oproep van de Raad om ter zitting van 4 februari 2014 te verschijnen. Daardoor heeft appellant de Raad geen gelegenheid gegeven om hem over de in 4.3 vermelde feiten en de overigens door hem gestelde feiten te horen. Hieruit volgt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres in de gemeente [woonplaats].
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van
P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD