Uitspraak
OVERWEGINGEN
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 3 oktober 2002 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De zaak is ontstaan na een rechtmatigheidsonderzoek door de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam, waarbij appellant werd verzocht om gegevens te verstrekken met betrekking tot een aanvraag voor een uitkering op basis van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (AOV). Appellant heeft echter niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van de DWI.
De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand van appellant in te trekken, omdat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens heeft verstrekt. De Raad stelt vast dat de gegevens die het college had gevraagd, van belang waren voor de verlening van bijstand. Appellant had weliswaar aangevoerd dat hij niet in staat was om de gegevens tijdig te overleggen, maar de Raad oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet van hem kon worden gevergd. De Raad concludeert dat appellant kan worden verweten dat hij niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens heeft overgelegd, en bevestigt daarmee de beslissing van het college.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 maart 2014.