ECLI:NL:CRVB:2014:704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
12-6807 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet tijdig verstrekken van gegevens door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Alkmaar. Appellant ontving sinds 1 maart 2007 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze bijstand heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoorn appellant meerdere keren uitgenodigd om gegevens te verstrekken. Appellant heeft echter niet alle gevraagde gegevens binnen de gestelde termijnen ingeleverd, wat heeft geleid tot de intrekking van zijn bijstand per 22 juni 2011.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de gevraagde bankafschriften van belang waren voor de verlening van bijstand. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen grond was voor het onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn bijstand en dat de gegevens niet relevant waren. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellant niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken op basis van artikel 54, vierde lid, van de WWB.

De Raad heeft de gronden van appellant in hoger beroep als herhaling van eerdere argumenten beschouwd en heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 maart 2014.

Uitspraak

12/6807 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 15 november 2012, 11/2737 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hoorn (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Klaas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klaas. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.T.M. Schwering.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 1 maart 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
In het kader van het project Hoogwaardig Handhaven heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Bij brief van
27 april 2011 heeft de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Hoorn appellant uitgenodigd voor een gesprek op 29 april 2011 waarbij hij diverse stukken diende mee te nemen. Appellant heeft de afspraak afgebeld in verband met ziekte. Hij heeft te kennen gegeven dat hij thuis was, maar bij het aansluitend afgelegde huisbezoek werd hij niet thuis aangetroffen. Het college heeft hierin aanleiding gezien om het recht op bijstand van appellant met ingang van 29 april 2011 op te schorten. Tevens heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 4 mei 2011 waarbij appellant wederom werd gevraagd de betreffende gegevens over te leggen. Appellant heeft vervolgens slechts een gedeelte van de gevraagde gegevens ingeleverd. Hierop heeft het college appellant opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op
11 mei 2011 waarbij appellant gevraagd werd om alsnog afschriften van een groeigemak spaarrekening over te leggen en afschriften van eventuele overige spaarrekeningen in te leveren. Daarnaast heeft het college om enkele nieuwe bewijsstukken gevraagd. Tijdens het gesprek op 11 mei 2011 heeft appellant niet alle stukken ingeleverd.
1.3.
Bij besluit van 22 juni 2011 heeft het college de bijstand van appellant beëindigd met ingang van 22 juni 2011 en over de periode van 29 april tot 22 juni 2011 ingetrokken op de grond dat appellant niet binnen de daartoe gegeven hersteltermijn alle gevraagde gegevens heeft verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 13 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 juni 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de door het college gevraagde bankafschriften van (spaar)rekeningen van appellant kunnen worden beschouwd als gegevens die van belang zijn voor de verlening van bijstand. Nu gesteld noch gebleken is dat appellant daarover niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft kunnen beschikken, kan hem verweten worden dat hij deze stukken niet binnen de termijn heeft overhandigd. Dit klemt temeer nu appellant heeft verklaard dat hij reeds op 11 mei 2011 over de gevraagde bankafschriften beschikte, maar deze niet heeft ingeleverd. Daaruit volgt dat aan de in
artikel 54, vierde lid, van de WWB gestelde toepassingsvoorwaarden is voldaan en dat het college bevoegd was op die grond het recht op bijstand in te trekken. Uit een oogpunt van rechtszekerheid heeft de wetgever bepaald dat de periode waarover het recht op bijstand wordt opgeschort, maximaal acht weken mag duren. Zijn deze acht weken, gerekend vanaf de ingangsdatum van de opschorting, verstreken, dan ligt het, uit een oogpunt van evenwichtige belangenafweging en mede gelet op het onderlinge verband tussen het eerste en het vierde lid van artikel 54 van de WWB, in de rede dat niet artikel 54, vierde lid, maar artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB als formele bevoegdheidsgrondslag voor intrekking van bijstand wordt gehanteerd indien als gevolg van dat verzuim het recht op bijstand niet (meer) kan worden vastgesteld. In het geval van appellant is het recht op bijstand minder dan acht weken opgeschort. De rechtbank is van oordeel dat het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB mocht overgaan tot intrekking van de bijstand van appellant. Het college hoefde geen rekening te houden met de bankafschriften van appellant, omdat deze stukken eerst na het aflopen van de gegeven hersteltermijn zijn ingeleverd.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij beaamt dat hij niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd. Echter, net als in beroep stelt hij dat er geen grond was voor een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan hem verleende bijstand en dat de gegevens niet van belang waren voor het bepalen van het recht op of de hoogte van de bijstand. In bezwaar zijn alle ontbrekende stukken alsnog ingeleverd. Het college had toepassing moeten geven aan artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB en niet aan artikel 54, vierde lid, van de WWB.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2014.
(getekend) M. Hillen
(getekend) S.K. Dekker

HD