ECLI:NL:CRVB:2014:684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
13-158 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum ouderdomspensioen en aanvraagtermijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van een ouderdomspensioen voor appellant, geboren op 1 januari 1940. Appellant had een aanvraag om een ouderdomspensioen ingediend, maar niet binnen de daarvoor gestelde termijn. Hij stelde dat hij door een geestelijke aandoening niet in staat was om zijn belangen te behartigen en daarom niet tijdig een aanvraag kon indienen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had hem een ouderdomsuitkering toegekend met ingang van maart 2009, maar appellant eiste dat deze ingangsdatum teruggezet zou worden naar 1 januari 2005.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat uit de medische verklaring niet voldoende bleek dat appellant door zijn ziekte niet in staat was om hulp in te schakelen of zijn aanvraag tijdig in te dienen. De rechtbank concludeerde dat onbekendheid met de wet geen grond kan zijn voor een uitzondering op de aanvraagtermijn.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Centrale Raad van Beroep kon zich volledig vinden in de overwegingen van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet tot een ander oordeel konden leiden en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.

Uitspraak

13/158 AOW
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 december 2012, 11/476 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit op bezwaar van 24 september 2010 (bestreden besluit) heeft de Svb aan appellant, geboren op 1 januari 1940, met ingang van maart 2009 een ouderdomsuitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend van € 13,74 per maand alsmede een toeslag daarop van € 247,24 per maand.
2.1.
In beroep zijn namens appellant enkel gronden aangevoerd tegen de ingangsdatum van de uitkering. Volgens appellant dient de uitkering in te gaan per 1 januari 2005. Volgens appellant heeft hij niet binnen de aanvraagtermijn een aanvraag om een ouderdomspensioen kunnen indienen omdat hij was getroffen door een geestelijke aandoening. Ter ondersteuning hiervan is door appellant een medisch attest ingezonden.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat, nog daargelaten dat uit de brief van de arts niet voldoende blijkt dat appellant door zijn ziekte niet in staat is geweest om zijn belangen te behartigen, niet is gebleken dat appellant niet in staat was om hulp in te schakelen en daardoor te bewerkstelligen dat anderen zijn aanvraag zouden indienen. Het lijkt er veeleer op dat appellant - zoals hij in bezwaar heeft verklaard - niet bekend was met zijn rechten op pensioen. Onbekendheid met de wet kan echter (in beginsel) geen grond opleveren om een bijzonder geval aanwezig te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn in eerste aanleg naar voren gebrachte gronden in essentie herhaald.
3.2.
De Raad kan zich geheel vinden in de uitspraak van de rechtbank en de daaraan ten gronde gelegde overwegingen. Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) I.J. Penning

QH

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par H.J. Simon résence de I.J. Penning en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 21 février 2014.