ECLI:NL:CRVB:2014:654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
12-1067 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afbouw verkooptoeslag en leaseauto voordeel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de afbouw van zijn verkooptoeslag en leaseauto voordeel aan de orde is. Appellant, die sinds 1 april 1977 werkzaam is bij de rechtsvoorganger van de werkgever, ontving tot 1 september 2010 een verkooptoeslag en had recht op een leaseauto. Na een detachering bij een andere BV, werd appellant in een andere functie geplaatst, waarbij het dagelijks bestuur besloot om de verkooptoeslag en het leasevoordeel af te bouwen. Appellant was het niet eens met deze afbouwregeling en stelde dat deze in strijd was met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel. Hij voerde aan dat de afbouwperiode van twee jaar niet recht deed aan de financiële gevolgen voor hem en dat een periode van vier jaar gebruikelijker zou zijn.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verkooptoeslag geen primair loonbestanddeel is dat niet (volledig) mag worden afgebouwd. De Raad stelde vast dat de toeslag was gekoppeld aan de functie van verkoper en dat deze kon vervallen bij functiewisseling. Ook de afbouw van het leasevoordeel werd als redelijk beoordeeld, gezien het feit dat appellant acht jaar gebruik had gemaakt van een leaseauto. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afbouwregeling niet in strijd was met de rechtsbeginselen. De beslissing van het dagelijks bestuur werd als rechtmatig beschouwd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

12/1067 AW
Datum uitspraak: 27 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
4 januari 2012, 11/1673 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Atlant Groep (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. van der Steen hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Steen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.T.J.H. Berns, J.M. Rutten en mr. E.A.J. Vergouwen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is sinds 1 april 1977 werkzaam bij (de rechtsvoorganger van) de [naam werkgever]. Met ingang van 1 januari 1995 vervulde hij de functie van verkoper buitendienst. In die functie ontving hij een verkooptoeslag voor de gerealiseerde resultaten waarvan de hoogte maximaal 8% van het bruto jaarsalaris bedraagt en had hij de beschikking over een leaseauto.
1.2. Per 1 september 2005 is appellant gedetacheerd bij [naam BV] voor de duur van een jaar. Appellant behield in zijn functie van verkoper dan wel accountmanager zijn rechtspositie en arbeidsvoorwaarden, waaronder een door [naam BV] afhankelijk van de resultaten vast te stellen verkooptoeslag en het recht op gebruik van een leaseauto. Met ingang van
16 mei 2006 is de functie van verkoper bij de [naam werkgever] vervallen en is appellant boven de formatie aangesteld. Hiervan is appellant in kennis gesteld. De detachering van appellant bij [naam BV] is verlengd tot 1 september 2010. Bij brief van 9 april 2010 heeft het dagelijks bestuur appellant onder meer meegedeeld dat zijn detachering bij [naam BV] niet wordt verlengd en dat in verband daarmee ook de verkooptoeslag en de terbeschikkingstelling van een auto eindigt.
1.3. Per 1 september 2010 heeft het dagelijks bestuur appellant in de functie van [naam functie] geplaatst. Nadat onderhandelingen over een afbouwregeling niet tot overeenstemming hadden geleid, heeft het dagelijks bestuur hierover op 1 november 2010 een besluit genomen. De aanspraak van appellant op een verkooptoeslag wordt afgebouwd over een periode van twaalf maanden, ingaande 1 september 2010. Appellant krijgt over de eerste drie maanden 8% van het bruto jaarsalaris en dit percentage wordt daarna elke drie maanden met 2% verlaagd. Het gemiste leasevoordeel wordt vanaf 1 september 2010 over een periode van twee jaar afgebouwd. De compensatie bedraagt de eerste zes maanden 100% van € 475,- en wordt daarna elke drie maanden verlaagd met 25% van dat bedrag.
1.4. Het dagelijks bestuur heeft het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2010 bij besluit van 14 april 2011 (bestreden besluit) in zoverre gegrond verklaard dat de afbouwperiode van de verkooptoeslag is verruimd tot twee jaar, en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het volledig afbouwen van beide loonbestanddelen in strijd is met het rechtszekerheids- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Daarnaast meent hij dat een afbouwperiode van twee jaar geen recht doet aan de financiële consequenties die hieraan voor hem verbonden zijn en dat een periode van vier jaar gebruikelijk en redelijk is. Verder betwist appellant dat de verkooptoeslag gekoppeld is gebleven aan behaalde verkoopresultaten, nu de gerealiseerde omzet, de behaalde commerciële marges, de inzet, het acquisitieresultaat en het oordeel van de verkoopleider na 1996 niet meer beoordeeld zijn. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 1 juli 1999, ECLI:NL:CRVB:1999:AA4193, stelt appellant voorts dat de door het dagelijks bestuur voor de leaseauto getroffen afbouwregeling niet toereikend is, gezien het feit dat hij toen
34
jaar in dienst was en 8,5 jaar een leaseauto heeft gehad. Bij de vaststelling van het leasevoordeel is ten onrechte niet uitgegaan van de bruto bijtelling privégebruik auto van
€ 653,92 per maand.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Verkooptoeslag
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verkooptoeslag geen primair loonbestanddeel is dat niet (volledig) mag worden afgebouwd. Daarbij is van belang dat deze toeslag gelet op de Regeling beloningssysteem verkopers bij [naam bedrijf] bedrijven is gekoppeld aan het bekleden van de functie van verkoper en kan worden beëindigd als de medewerker van functie wisselt. Anders dan appellant heeft betoogd, is uit de na 1996 gevoerde correspondentie over de hoogte van de toeslag af te leiden dat er een relatie was tussen de hoogte van de toeslag en de door de betreffende verkoper behaalde verkoopresultaten. Verder was appellant er sinds september 2006 van op de hoogte dat hij in geval van beëindiging van de detachering niet in de functie van verkoper bij de [naam werkgever] zou kunnen terugkeren. Gezien het voorgaande wordt de opvatting van appellant dat het treffen van een afbouwregeling in strijd is met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel niet gedeeld.
4.2.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd over de duur van de afbouwperiode levert geen grond op voor het oordeel dat het dagelijks bestuur daarbij onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van appellant, waaronder het feit dat hij de verkooptoeslag 20 jaar lang heeft ontvangen.
Voordeel leaseauto
4.3.
Ook voor het voordeel leaseauto geldt dat dit loonbestanddeel vervalt als de functie waarin dit voordeel werd toegekend niet meer wordt bekleed en daarom mag worden afgebouwd. Mede in aanmerking genomen dat appellant ruim acht jaar van een leaseauto gebruik heeft gemaakt, kan een afbouwperiode van twee jaar niet als onredelijk worden bestempeld. De onder 3 genoemde uitspraak van 1 juli 1999 gaat over een afbouwperiode die een andere werkgever na ontslag uit een functie heeft gehanteerd en kan appellant dan ook niet baten.
4.4.
Het dagelijks bestuur heeft het bedrag van het voordeel leaseauto gesteld op € 475,-. Dit bedrag is berekend door het netto effect van de fiscale bijtelling van 25 % van de cataloguswaarde van de leaseauto op het salaris te bruteren. Hetgeen appellant hierover heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat dit bedrag onjuist is vastgesteld. Dat de Raad in de uitspraak van 17 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM9808, waarnaar appellant ter zitting van de Raad heeft verwezen, het niet onredelijk heeft geacht dat de betreffende werkgever is uitgegaan van de bruto fiscale bijtelling, brengt niet mee dat het dagelijks bestuur was gehouden om ook van dat bedrag uit te gaan.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.R. Schuurman

HD