ECLI:NL:CRVB:2014:512

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
12-6713 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van AOW-pensioen op basis van woon- en werkverplichtingen en verzekeringsperiodes van de partner

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een AOW-pensioen aan appellante, die in het Verenigd Koninkrijk woont. Appellante, geboren in 1947, heeft van 1968 tot 1980 in Engeland gewerkt en is in 1989 gehuwd met een Nederlandse partner. Na het overlijden van haar partner in 2003 ontving zij een nabestaandenuitkering, die in 2012 werd ingetrokken omdat zij de leeftijd van 65 jaar bereikte. Appellante diende een aanvraag in voor een ouderdomspensioen, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) weigerde deze op basis van het feit dat zij niet in Nederland had gewoond of gewerkt. De Svb stelde ook dat appellante geen recht had op AOW op basis van de verzekeringsperiodes van haar overleden partner, omdat zij niet vóór 2 augustus 1989 met hem was gehuwd.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen de beslissing van de Svb ongegrond. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet in staat was om te werken vanwege de zorg voor haar partner. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van AOW op basis van de verzekeringstijdvakken van haar partner. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie waarin werd vastgesteld dat een gezamenlijke huishouding van ongehuwden niet gelijkgesteld kan worden met een huwelijk voor de toepassing van de AOW-regels.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

12/6713 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 november 2012, 12/1434 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 19 februari 2014
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2013. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is[in] 1947 geboren en bezit de Britse nationaliteit. Zij heeft vanaf 1968 tot in 1980 in Engeland gewerkt. In 1989 is appellante in Portugal gaan samenwonen met [naam partner], die[in] 1943 was geboren en de Nederlandse nationaliteit bezat. Op 3 september 1990 is appellante gehuwd met [naam partner]. Na zijn verhuizing naar Portugal is [naam partner] aanvankelijk verplicht verzekerd gebleven ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW), omdat hij toen een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving. Vanaf 1 januari 2000 heeft [naam partner] zich vrijwillig verzekerd ingevolge de AOW en de ANW.
1.2. [naam partner] is op 7 april 2003 overleden. De Svb heeft vervolgens een nabestaandenuitkering ingevolge de ANW aan appellante toegekend. Deze uitkering is per 1 februari 2012 ingetrokken, omdat appellante in die maand de leeftijd van 65 jaar zou bereiken. Appellante heeft vervolgens een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de AOW ingediend bij de Svb.
1.3. Bij besluit van 6 januari 2012 heeft de Svb geweigerd een ouderdomspensioen aan appellante toe te kennen. Daartoe is overwogen dat appellante niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 21 februari 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 januari 2012 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb meegedeeld dat appellante ook op grond van de verzekeringsperiodes van [naam partner] geen recht heeft op een ouderdomspensioen ingevolge de AOW op grond van Bijlage VI van Verordening EEG 1408/71 (Vo 1408/71), omdat zij niet gehuwd is geweest met [naam partner] vóór
2 augustus 1989.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd. Daarbij heeft zij er nog op gewezen dat [naam partner] veel verzorging behoefde en dat zij daarom niet in staat was te werken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellante geen recht heeft op een ouderdomspensioen ingevolge de AOW op grond van de verzekeringstijdvakken van [naam partner].
4.2.
In artikel 2, sub d, van Bijlage VI van Vo 1408/71 is bepaald dat de korting bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de AOW, niet wordt toegepast voor kalenderjaren of delen daarvan welke vóór 2 augustus 1989 zijn gelegen en die, kort gezegd, samenvallen met verzekeringstijdvakken die door de echtgenoot zijn vervuld en gedurende welke tijdvakken zij met elkaar waren gehuwd.
4.3.
Vastgesteld moet worden dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in dit artikellid, nu zij vóór 2 augustus 1989 nog niet gehuwd was met [naam partner]. Voor zover appellante heeft beoogd aan te voeren dat het ontbreken van een huwelijk haar niet tegengeworpen kan worden omdat zij met [naam partner] vóór 2 augustus 1989 al een gezamenlijke huishouding voerde en een dergelijke samenleving gelijkgesteld moet worden aan een huwelijk, wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 6 november 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2317). In die uitspraak is - kort samengevat - overwogen dat in
Vo 1408/71, anders dan in de AOW, geen bepaling is opgenomen waarin een gezamenlijke huishouding van ongehuwden wordt gelijkgesteld met een huwelijk. Dit betekent dat de Svb voor de toepassing van Bijlage VI de gezamenlijke huishouding van appellante en [naam partner] terecht niet heeft gelijkgesteld met een huwelijk. Hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.4.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) J.C. Hoogendoorn
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.
ew