ECLI:NL:CRVB:2014:500

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
12-4316 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schuldig nalatig zijn in het betalen van premies volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die niet aanwezig was op de zitting, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) die hem schuldig nalatig had verklaard in het betalen van premies voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) over de jaren 2002 tot en met 2004. De Svb had vastgesteld dat de appellant een belastingschuld had van € 11.557,- en had drie besluiten genomen waarin de bezwaren van de appellant ongegrond werden verklaard. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.

De Raad overwoog dat de appellant herhaaldelijk de gelegenheid had gekregen om een gemachtigde te zoeken, maar dat hij hierin niet was geslaagd. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor het aantonen van omstandigheden die het niet betalen van de premies zouden rechtvaardigen bij de appellant lag. De appellant had aangevoerd dat de belastingdienst pas in 2010 het standpunt over de openstaande premies had bekendgemaakt, maar de Raad oordeelde dat dit niet relevant was voor de schuldig nalatig verklaring.

De Raad bevestigde het beleid van de Svb dat bij schuldig nalatig zijn, de betrokkene eerst schriftelijk wordt gewezen op de gevolgen van het niet betalen van premies. De appellant had in zijn correspondentie met de Svb aangegeven dat hij arbeidsongeschikt was geraakt door een ongeval, maar dit werd niet als voldoende argument gezien om de schuldig nalatig verklaring te weerleggen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de Svb ten onrechte had gehandeld en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/4316 AOW
12/4317 AOW
12/4318 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 juni 2012, 12/205, 12/206, 12/256 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2013. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1. Namens appellant is op 17 december 2013 verzocht om uitstel van de zitting, omdat zijn fysieke en geestelijke gesteldheid een bezoek aan de Raad niet mogelijk maakt en hij probeert een gemachtigde te vinden. De Raad heeft dit verzoek afgewezen nu al enkele malen eerder de gedingen geagendeerd waren voor een zitting en appellant in die gevallen een verzoek om uitstel om, met name, medische redenen toegewezen heeft gekregen. Aan appellant is bij het laatste uitstel gemeld dat niet opnieuw uitstel zou worden verleend. Appellant had kunnen weten dat op korte termijn de zaken opnieuw ter zitting behandeld zouden worden. Hij heeft ruimschoots de gelegenheid gehad een gemachtigde te zoeken nu de eerste agendering van de zaken een zitting in mei 2013 betrof. Appellant heeft niet aangetoond dat hij deze hele periode buiten staat is geweest een gemachtigde te zoeken.
1.2. De Svb heeft van de belastingdienst bericht ontvangen dat appellant, geboren [in] 1939, in totaal nog € 11.557,- aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2002 tot en met 2004 verschuldigd is. De openstaande belastingschuld is vastgesteld op aangifte. Met een drietal besluiten van 15 juni 2011 heeft de Svb vastgesteld dat appellant schuldig nalatig is de verschuldigde premies ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) te betalen over genoemde jaren. Met drie besluiten van 12 december 2011 heeft de Svb de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant terecht schuldig nalatig is verklaard.
3.
Appellant is van mening dat er omstandigheden zijn op grond waarvan het niet betalen van de premies hem niet kan worden tegengeworpen. De belastingdienst heeft pas in 2010 het standpunt over de nog openstaande premies bekend gemaakt, dat is meer dan vijf jaar na de jaren waarop de premies betrekking hebben. Het is onduidelijk welke bedragen de belastingdienst verrekend heeft met welke nog openstaande vorderingen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op de jaren in geschil - 2002 tot en met 2004 - en het bepaalde in artikel 42 van de Invoeringswet volksverzekeringen zal de Raad het beroep beoordelen met in achtneming van de in die jaren geldende bepalingen 18 en 18a van de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv).
4.2.
Artikel 18 van de Wfv luidde ten tijde in dit geding van belang als volgt:
“1. Indien een premieplichtige nalatig is gebleven over een bepaald jaar de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen, houdt de Sociale Verzekeringsbank daarvan aantekening indien zij beslist dat van een schuldig nalaten sprake is.
2.
Een premieplichtige is schuldig nalatig indien hij nalaat de door hem op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen. Voor zover de premieplichtige kan aantonen dat er omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend kan worden, wordt afgezien van het schuldig nalatig stellen van de premieplichtige.
(…)”.
Dit betekent daarom dat de bewijslast om aan te tonen dat het niet betalen van de premies niet aan hem toegerekend kan worden bij appellant ligt.
4.3.
Uit de Beleidsregels SVB blijkt dat ten aanzien van de beoordeling van schuldig nalatigheid het volgende beleid wordt gehanteerd:
“Het kan voorkomen dat een verplicht verzekerde krachtens de volksverzekeringswetten de verschuldigde premie niet voldoet. In zo’n geval kan de Belastingdienst de SVB verzoeken, een aantekening te stellen dat betrokkene schuldig nalatig is geweest de premie te betalen. Schuldige nalatigheid leidt tot een korting op het ouderdomspensioen.
Het beleid van de SVB is om, behoudens gevallen waarin artikel 18, derde lid, of artikel 18a WFV van toepassing is, te trachten een onderzoek in te stellen bij de betrokkene om de oorzaak van het niet betalen te achterhalen. Als de betrokkene aangeeft dat er omstandigheden zijn op grond waarvan het niet betalen hem niet kan worden verweten, wordt zorgvuldig beoordeeld of er van een niet toerekenbaar niet betalen sprake is. Financiële en sociale aspecten spelen daarbij een rol. Ernstige verslaving, detentie en faillissement aan de zijde van de verzekerde, of een inkomen op volstrekt minimumniveau kunnen bijvoorbeeld omstandigheden vormen om niet tot schuldig-nalatigverklaring over te gaan. Blijkt niet van bijzondere omstandigheden waarom betrokkene niet heeft betaald, dan vindt
schuldig-nalatigverklaring plaats. Lukt het niet om betrokkene te bereiken, of reageert hij niet, en wijzen de door de Belastingdienst aangedragen gegevens op schuldige nalatigheid, dan wordt betrokkene eveneens schuldig nalatig verklaard.”
4.4.
De Svb heeft aan dit beleid een nadere invulling gegeven door, na ontvangst van informatie van de belastingdienst die aanleiding kan zijn om iemand schuldig nalatig te verklaren, de betrokkene eerst schriftelijk te wijzen op het risico van schuldige nalatigheid als gevolg van het niet betalen van de verschuldigde belasting en premie en daarbij betrokkene in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat het niet-betalen van de aanslag hem niet toe te rekenen is. De Raad acht dit beleid van de Svb in beginsel aanvaardbaar.
4.5.
Als reactie op de brieven van de Svb waarin appellant is gewezen op de openstaande schuld bij de belastingdienst en de mogelijke gevolgen voor de AOW heeft appellant, bij brief van 4 mei 2011, de Svb laten weten dat hij arbeidsongeschikt is geworden door een ongeval en als gevolg daarvan een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. Op deze uitkering zijn onder andere premies volksverzekeringen ingehouden. Tegen de belastingaanslagen in verband met zijn overige inkomsten als zelfstandige is bezwaar gemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb opnieuw contact gezocht met de belastingdienst. Daaruit is gebleken dat tegen de belastingaanslagen over 2002 tot en met 2004 bezwaar is ingediend, maar dat dit niet tot wijzigingen heeft geleid.
4.6.
In artikel 18a van de Wfv is bepaald dat het beroep tegen het schuldig nalatig verklaren niet gegrond kan zijn op het verweer dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Hetgeen door appellant is aangevoerd ziet in essentie op de (hoogte van) de belastingaanslagen over de jaren in geding. Dit kan dus niet leiden tot de conclusie dat appellant ten onrechte schuldig nalatig is verklaard. Voor zover appellant meent dat de belastingdienst te laat aan de Svb heeft doorgegeven dat hij nog schulden had, is ook dit een onderwerp dat hij aan de fiscus moet voorleggen. De Svb heeft binnen een paar maanden nadat hij van de belastingdienst bericht had ontvangen over de schuld van appellant contact met hem gezocht over de mogelijke gevolgen daarvan voor zijn AOW. Ook anderszins ziet de Raad geen aanleiding tot het oordeel te komen dat de Svb appellant ten onrechte schuldig nalatig heeft verklaard over de jaren in geding.
4.7.
De aangevallen uitspraak dient dan ook bevestigd te worden.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn
als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) J.C. Hoogendoorn

JL