ECLI:NL:CRVB:2014:500
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van schuldig nalatig zijn in het betalen van premies volksverzekeringen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die niet aanwezig was op de zitting, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) die hem schuldig nalatig had verklaard in het betalen van premies voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) over de jaren 2002 tot en met 2004. De Svb had vastgesteld dat de appellant een belastingschuld had van € 11.557,- en had drie besluiten genomen waarin de bezwaren van de appellant ongegrond werden verklaard. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.
De Raad overwoog dat de appellant herhaaldelijk de gelegenheid had gekregen om een gemachtigde te zoeken, maar dat hij hierin niet was geslaagd. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor het aantonen van omstandigheden die het niet betalen van de premies zouden rechtvaardigen bij de appellant lag. De appellant had aangevoerd dat de belastingdienst pas in 2010 het standpunt over de openstaande premies had bekendgemaakt, maar de Raad oordeelde dat dit niet relevant was voor de schuldig nalatig verklaring.
De Raad bevestigde het beleid van de Svb dat bij schuldig nalatig zijn, de betrokkene eerst schriftelijk wordt gewezen op de gevolgen van het niet betalen van premies. De appellant had in zijn correspondentie met de Svb aangegeven dat hij arbeidsongeschikt was geraakt door een ongeval, maar dit werd niet als voldoende argument gezien om de schuldig nalatig verklaring te weerleggen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de Svb ten onrechte had gehandeld en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.