ECLI:NL:CRVB:2014:4454
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Toekenning WGA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, die op 19 maart 2013 een eerder besluit van het Uwv over de toekenning van een WGA-uitkering had bevestigd. Appellant had in eerste instantie een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarop het Uwv op 24 januari 2012 had vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 38,34%. Na bezwaar tegen dit besluit, werd de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 72,36% op basis van rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige.
De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij niet in staat was om te werken in de omvang die het Uwv had aangenomen en dat de verzekeringsartsen in overleg hadden moeten treden met de bedrijfsarts, wiens visie op de belastbaarheid van appellant volgens hem wezenlijk verschilde. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de gronden van appellant grotendeels herhalingen waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank deze al voldoende had besproken.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De beslissing van de rechtbank werd onderschreven, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 29 december 2014.