ECLI:NL:CRVB:2014:4451

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2014
Publicatiedatum
30 december 2014
Zaaknummer
13-5396 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WGA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante in staat was om de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies, en dat de geschiktheid van appellante voor deze functies voldoende was toegelicht. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat zij zwaarder beperkt was dan het Uwv had aangenomen en verzocht om de benoeming van een onafhankelijk deskundige. De Raad heeft echter geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag was gebaseerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had zorgvuldig onderzoek verricht en de bevindingen waren niet in twijfel getrokken door de rechtbank. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen reden was om aan de medische beperkingen van appellante te twijfelen, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens is het verzoek om vergoeding van schade afgewezen. De uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 29 december 2014
13/5396 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
12 september 2013, 12/2032 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [Woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 22 oktober 2013 heeft mr. Jokhan de Raad bericht dat zij niet langer als gemachtigde van appellante optreedt. Appellante heeft de beroepsgronden aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een schrijven van dr. H.L.S.M. Busard, psychiater en een besluit van
17 februari 2014 ingezonden, waarbij het Uwv haar vanaf 12 januari 2014 een
WGA-vervolguitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 64,02%, heeft toegekend. Het Uwv heeft op de door appellante ingediende stukken een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2014.
Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mw. E.M.C. Beijen

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 31 januari 2012 heeft het Uwv appellante met ingang van 29 maart 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 80%.
1.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, appellante gezien bij de hoorzitting en haar aansluitend onderzocht. Verder heeft deze arts informatie ingewonnen bij de behandelend neuroloog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft enkele beperkingen toegevoegd aan de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geduide functies opnieuw bezien en het verlies aan verdiencapaciteit van appellante vastgesteld op 45,14%. Het bezwaar tegen het besluit van 31 januari 2012 is bij besluit van 3 juli 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht en dat er geen reden is om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de op basis van deze bevindingen aangenomen beperkingen. Het door appellante ingebrachte rapport van
dr. Busard heeft de rechtbank, gelet op de reactie hierop van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, geen aanleiding gegeven om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit eveneens onderschreven.
3.1.
Appellante heeft aangevoerd dat zij zwaarder beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen en de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een beschrijving van haar klachten en een brief van dr. Busard voornoemd van 10 januari 2014 in het geding gebracht. Zij heeft de Raad verzocht om informatie bij dr. Busard in te winnen. Tenslotte heeft appellante gewezen op de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid per 12 januari 2014, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage is verhoogd.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Op goede gronden heeft de rechtbank geconcludeerd dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen en dat op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Terecht heeft de rechtbank veel waarde gehecht aan de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het rapport van dr. Busard. In zijn rapport van 1 februari 2013 stelt Busard weliswaar dat zijn conclusies gebaseerd zijn op onderzoek, maar in zijn rapport is geen weergave van onderzoek of onderzoeksbevindingen opgenomen. Bovendien stroken zijn conclusies voor zover het betreft de gestelde cognitieve beperkingen niet met het onderzoek van de neuroloog D. Broere die in zijn rapport van
23 mei 2011 opmerkt geen cognitieve functiestoornissen te hebben gevonden. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die appellante zelf heeft onderzocht, vermeldt op dit punt geen afwijkingen. Meer in het algemeen moet worden gesteld dat de conclusies waartoe Busard is gekomen niet (deugdelijk) zijn onderbouwd. Aan zijn rapport kan dan ook niet de waarde worden gehecht die appellante eraan toegekend wil zien.
4.2.
Aan de eigen mening van appellante met betrekking tot haar gezondheidstoestand en de daaruit voortvloeiende beperkingen kan de Raad geen doorslaggevende betekenis toekennen, in aanmerking genomen dat slechts dan sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. Appellante heeft in hoger beroep de reactie van dr. Busard op de aangevallen uitspraak in het geding gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie hierop terecht opgemerkt dat uit het feit dat dr. Busard een andere diagnose heeft gesteld niet volgt dat de beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Door appellante zijn in hoger beroep verder geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van het medische standpunt van het Uwv. De Raad merkt nog op dat in de FML van 28 juni 2012 voldoende beperkingen op het vlak van het persoonlijk en sociaal functioneren alsmede voldoende fysieke beperkingen zijn opgenomen. Het besluit van het Uwv inzake de vervolguitkering heeft geen betrekking op de datum in geding en uit de toegezonden stukken blijkt bovendien dat bij de beoordeling een verergering van de darmklachten eind 2013 een rol speelde. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet een deskundige te benoemen voor een onderzoek.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht om de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de geselecteerde functies. De geschiktheid van appellante voor de functies is toereikend toegelicht. Niet gebleken is dat de belasting in de functies de belastbaarheid van appellante op de datum in geding overschrijdt.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2014.
(getekend) J. Riphagen
(getekend) V. van Rij

CVG