ECLI:NL:CRVB:2014:4450

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2014
Publicatiedatum
30 december 2014
Zaaknummer
13-5111 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WGA-vervolguitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 4 maart 2010 een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze uitkering werd op 4 oktober 2011 omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 18 januari 2012, werd appellante meegedeeld dat haar arbeidsongeschiktheid was gewijzigd van 55-65% naar 45-55%. Dit leidde tot een aanpassing van haar uitkering per 1 maart 2012.

Appellante was het niet eens met deze wijziging en heeft bezwaar aangetekend, wat resulteerde in een bestreden besluit van het Uwv op 10 juli 2012, waarin haar bezwaar gegrond werd verklaard en de uitkering opnieuw werd vastgesteld op 55-65%. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld en dat het onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Appellante stelde dat zij niet in staat was om te werken, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante correct had vastgesteld.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar medische beperkingen groter zijn dan het Uwv heeft aangenomen, met een focus op haar psychische klachten. Het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde medische beperkingen en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/5111 WIA
Datum uitspraak: 29 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 augustus 2013, 12/1929 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. van Deuzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2014.
Voormelde gemachtigde is met bericht niet verschenen. Appellante is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mw. E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante is met ingang van 4 maart 2010 een loongerelateerde uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Ingaande 4 oktober 2011 is deze uitkering voortgezet in de vorm van een WGA-vervolguitkering In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 18 januari 2012 appellante meegedeeld dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid is gewijzigd en dat de hoogte van haar
WGA-vervolguitkering, die vanaf 4 oktober 2011 was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, vanaf 1 maart 2012 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
Bij besluit van 10 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 januari 2012 gegrond verklaard en de WIA-uitkering met ingang van 1 maart 2012 gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante, die stelt in het geheel niet te kunnen werken, bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 55 tot 65% en heeft daartoe overwogen dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Hetgeen appellante heeft aangevoerd geeft geen reden het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Het Uwv heeft de functionele mogelijkheden van appellante correct vastgesteld. De belasting in de voorgehouden functies overschrijdt de belastbaarheid van appellante niet.
3.1.
Appellante stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat haar medische beperkingen voor het verrichten van arbeid groter zijn dan het Uwv heeft aangenomen. Zij heeft gewezen op haar psychische klachten en stelt dat deze haar verhinderen om in de geduide functies arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 maart 2012 55 tot 65% bedraagt. Daarbij spitst het geschil zich met name toe op de vraag of op 1 maart 2012 als gevolg van ziekte of gebrek meer psychische beperkingen golden voor appellante dan het Uwv heeft aangenomen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Hiertoe heeft de rechtbank terecht overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Met recht heeft de rechtbank er op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 juni 2012, na onderzoek van appellante, op uitgebreide wijze al haar klachten heeft besproken en heeft gemotiveerd waarom bij sommige punten van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) wel en bij andere geen of minder sterke beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank heeft daarbij met recht opgemerkt dat het in het kader van de Wet WIA gaat om objectiveerbare beperkingen door ziekte en dat de sociale en gezinsproblemen als zodanig niet bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid betrokken dienen te worden.
4.3.
Appellante heeft haar standpunt, dat zij op 1 maart 2012 in psychisch opzicht meer is beperkt dan door het Uwv is aangenomen, niet in hoger beroep (en evenmin in beroep) met medische gegevens onderbouwd. Aan de eigen beleving van appellante met betrekking tot haar gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat appellante daaraan gehecht wil zien. Van belang is tevens dat de verzekeringsartsen ten tijde van de beoordeling op de hoogte waren van de sociale problematiek van appellante. Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen.
4.4.
De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op de signaleringen die in de beschrijving van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voorkomen toegelicht en voldoende gemotiveerd dat die functies geschikt zijn voor appellante.
4.5.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Bij deze uitkomst is voor een veroordeling van het Uwv tot het vergoeden van schade geen ruimte.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2014.
(getekend) J. Riphagen
(getekend) V. van Rij

JL