ECLI:NL:CRVB:2014:4445
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank had dit besluit bevestigd, wat de appellant ertoe bracht om in hoger beroep te gaan.
De Raad overwoog dat het bezwaarschrift van de appellant na afloop van de bezwaartermijn was ingediend. De appellant voerde aan dat hij door ernstige psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad oordeelde echter dat de appellant geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die konden leiden tot de conclusie dat er sprake was van verschoonbaarheid, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de overgelegde medische informatie niet voldoende was om aan te nemen dat de appellant niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.
De Raad concludeerde dat het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en dat de rechtbank het beroep van de appellant terecht ongegrond had verklaard. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek van de appellant om benoeming van een deskundige af. De uitspraak werd gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier.