ECLI:NL:CRVB:2014:4443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2014
Publicatiedatum
29 december 2014
Zaaknummer
13-3658 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering wegens onvoldoende toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, die sinds 2002 een WAO-uitkering ontving, had in 2006 een intrekking van haar uitkering gekregen omdat haar arbeidsongeschiktheid was afgenomen. In 2012 heeft zij zich opnieuw tot het Uwv gewend met klachten die volgens haar waren toegenomen. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen, omdat er geen sprake was van vier weken onafgebroken toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de medische rapporten en de argumenten van appellante. De verzekeringsarts concludeerde dat de belastbaarheid van appellante niet was veranderd ten opzichte van de eerdere beoordeling in 2006. De Raad oordeelde dat er geen relevante verslechtering was vastgesteld en dat de conclusies van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren onderbouwd. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was, zoals bedoeld in artikel 43a van de WAO.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de Centrale Raad van Beroep, met H. van Leeuwen als rechter en A.C. Oomkens als griffier.

Uitspraak

13/3658 WAO
Datum uitspraak: 29 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
12 juni 2013, 13/820 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante], gehuwd geweest met [naam K.], te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.M. Kools, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kools. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H. Maas. Tevens was I. Celik als tolk aanwezig.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [inh]1971, heeft sedert 10 september 2002 een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 25 oktober 2006 is de WAO-uitkering van appellante met ingang van 25 december 2006 ingetrokken op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante was afgenomen naar minder dan 15%. Aan dit besluit ligt onder meer een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 oktober 2006 ten grondslag. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 oktober 2006 is bij besluit van 23 februari 2007 niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Op 26 juli 2012 heeft appellante zich tot het Uwv gewend vanwege sedert 2006 toegenomen klachten. In dat kader heeft verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 8 oktober 2012 geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellante conform de op 6 oktober 2006 opgestelde FML is. Op basis van het rapport van de verzekeringsarts van 8 oktober 2012 heeft het Uwv bij besluit van 10 oktober 2012 de aanvraag van appellante afgewezen, omdat geen sprake is van vier weken onafgebroken toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak. Bij besluit van 22 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 oktober 2012 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 januari 2013 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op zorgvuldig medisch onderzoek en hebben de artsen hun conclusies naar behoren gemotiveerd, terwijl er geen aanleiding bestaat hun conclusies voor onjuist te houden. Het door appellante ingebrachte overzicht van medicijngebruik heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt dat zij toegenomen arbeidsongeschikt is, gehandhaafd. Appellante stelt dat haar klachten ten gevolge van fibromyalgie in hevigheid en in ernst zijn toegenomen en dat het Uwv hier onvoldoende rekening mee heeft gehouden. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij wederom gewezen op een (geactualiseerd) overzicht van haar medicijngebruik en de bijwerkingen daarvan. Daaruit blijkt onder meer een toename van het gebruik van pijnstillers.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar de rapporten van 25 juli 2013 en 29 november 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 43a van de WAO bepaalt, voor zover hier van belang, dat, indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
4.2.
In dit geding ligt de vraag voor of het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak moet worden gevolgd dat het Uwv op goede gronden heeft besloten dat in het geval van appellante geen sprake is van toegenomen beperkingen als bedoeld in artikel 43a, eerste lid en onder a van de WAO.
4.3.
De Raad beantwoordt deze vraag op grond van het navolgende bevestigend. De verzekeringsarts heeft mede op basis van de door appellante ingebrachte medische informatie, waaronder het journaal van haar huisarts, geconstateerd dat het type klachten (fibromyalgie) van appellante gelijk is aan die ten tijde van de beoordeling in 2006, evenals de intensiteit daarvan. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben erop gewezen dat er geen moment van relevante verslechtering is vast te stellen vanwege een duidelijke medische omstandigheid, zoals operatie, trauma of klinische opname. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat aan het bestreden besluit zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt en dat de conclusies die genoemde artsen in hun rapporten uit het uitgevoerde onderzoek hebben getrokken, door dat onderzoek kunnen worden dragen. Evenmin als de rechtbank heeft de Raad aanleiding gezien de conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden, nu appellante in beroep en hoger beroep geen medische gegevens heeft ingebracht die aan de juistheid van die verzekeringsgeneeskundige conclusies doen twijfelen. Naar aanleiding van het in hoger beroep naar voren gebrachte, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen toename van het medicijngebruik op zich geen toegenomen beperking impliceert. Evenals de rechtbank komt de Raad derhalve tot het oordeel dat het Uwv terecht de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gevolgd dat geen sprake is geweest van toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellante zoals bedoeld in artikel 43a WAO.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2014.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) A.C. Oomkens

CVG