Uitspraak
10 mei 2013, 12/3288 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, afkomstig uit Marokko, had op 2 december 2011 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag echter buiten behandeling gelaten op basis van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, omdat appellant niet de gevraagde informatie had overgelegd die noodzakelijk was voor de beoordeling van zijn aanvraag.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant slechts twee verklaringen van de CNSS had ingediend, waaruit enkel bleek dat hij zich in 2001 en 2002 bij deze instantie had gemeld, en een brief met zijn fiscaal nummer. Er was geen bewijs dat het Uwv over andere gegevens beschikte die nodig waren om de aanvraag te beoordelen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, aangezien appellant niet had aangetoond dat hij de ontbrekende gegevens binnen de gestelde termijn had kunnen aanleveren.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van griffier V. van Rij, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.