ECLI:NL:CRVB:2014:4440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2014
Publicatiedatum
29 december 2014
Zaaknummer
13-2864 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies voor appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die eerder als ijzervlechter werkte, had zijn werkzaamheden gestaakt vanwege schouder-, rug- en psychische klachten, evenals klachten aan zijn enkel. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn fysieke klachten ernstiger waren dan het Uwv had aangenomen. Hij had meerdere operaties aan zijn enkel ondergaan en ondervond nog steeds problemen. Appellant stelde dat hij lijdt aan osas, wat zijn slaap en dagelijkse functioneren beïnvloedde. Hij betoogde dat zijn kansen op de arbeidsmarkt slecht waren, wat zou moeten leiden tot een hogere inschatting van zijn arbeidsongeschiktheid.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan de schatting ten grondslag lag zorgvuldig was uitgevoerd. Er waren geen aanwijzingen dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen onjuist was. De Raad concludeerde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De argumenten van appellant over zijn kansen op de arbeidsmarkt werden verworpen, aangezien deze niet relevant waren voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid volgens de Wet WIA. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellant af.

Uitspraak

13/2864 WIA
Datum uitspraak: 29 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 april 2013, 12/11712 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O. Arslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met bijlage ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaand door mr. O. Arslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.L. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als ijzervlechter. In november 2010 heeft hij
deze werkzaamheden gestaakt in verband met schouder-, rug- en psychische klachten. Tevens had appellant klachten met betrekking tot zijn enkel.
1.2.
Bij besluit van 29 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht
op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 29 oktober 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 30 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij vanwege zijn fysieke
klachten meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Appellant heeft tijdens en na de bezwaarfase meerdere operaties aan zijn enkel ondergaan en ondervindt hiervan nog steeds problemen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant verschillende medische stukken van zijn behandeld artsen overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat hij nog steeds fysieke klachten heeft en dat hij lijdt aan osas, waardoor hij moeilijk slaapt en overdag vermoeid is. Tot slot voert appellant aan dat hij door zijn gezondheidstoestand slechte kansen op de arbeidsmarkt heeft, waardoor het arbeidsongeschiktheidspercentage van 35% opgeschaald moet worden.
3.2.
Het Uwv heeft onder overlegging van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en
beroep van 19 augustus 2013 verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek waarop de
schatting is gebaseerd zorgvuldig is en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen niet juist is. Appellant is door de verzekeringsartsen onderzocht en voorts had de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikking over informatie van de behandelend orthopedisch chirurg. De verzekeringsartsen hebben met de fysieke en psychische klachten van appellant rekening gehouden. Door appellant is geen informatie verstrekt die doet twijfelen aan juistheid van de beperkingen die opgenomen zijn in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 oktober 2012.
4.2.
De in hoger beroep overgelegde medische stukken van de behandelend artsen bevatten
geen nieuwe medische informatie waaruit volgt dat appellant op de datum in geding, te weten 29 oktober 2012, meer beperkingen ondervond dan de beperkingen waarvan de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML zijn uitgegaan. De Raad kan zich dienaangaande geheel vinden in de beschouwingen en de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 augustus 2013. Met de problematiek van de enkel is rekening gehouden bij het vaststellen van de beperkingen. De primaire verzekeringsarts heeft de enkel onderzocht, informatie opgevraagd bij de behandeld orthopedisch arts en beperkingen vermeld ten aanzien van de belastbaarheid. Ook met de rug- en schouderklachten is rekening gehouden. Het feit dat appellant nog steeds fysieke klachten heeft is onderkend en is bij de beoordeling betrokken. Ook de osas vormt geen aanleiding tot het aannemen van verdere beperkingen, nu uit de informatie van de longarts blijkt dat sprake is van een lichte en houdingsafhankelijke osas. Voorts vormt de overige in hogere beroep verstrekte medische informatie ook geen aanleiding tot een ander oordeel ten aanzien van de belastbaarheid te komen, omdat hieruit geen nieuwe gegevens blijken over de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML, heeft de rechtbank eveneens terecht geoordeeld
dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belasting in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Met betrekking tot wat appellant heeft aangevoerd over zijn kansen op de arbeidsmarkt
merkt de Raad op dat, gelet op artikel 6, tweede lid, van de Wet WIA, bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing dient te worden gelaten of appellant de arbeid feitelijk kan verkrijgen.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt
en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2014.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) A.C. Oomkens

CVG