ECLI:NL:CRVB:2014:4439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2014
Publicatiedatum
29 december 2014
Zaaknummer
13-1925 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid volgens de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WGA-uitkering toe te kennen, terwijl zij in aanmerking wilde komen voor een IVA-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet als duurzaam kon worden aangemerkt volgens artikel 4 van de Wet WIA.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts in zijn rapporten van 16 juli 2012 en 23 november 2012 had geconcludeerd dat er een goede kans op verbetering was na een operatieve ingreep. Appellante had aangevoerd dat zij duurzaam arbeidsongeschikt was, omdat er geen vooruitzicht op verbetering bestond. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts terecht had gesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet duurzaam was, omdat er behandelmogelijkheden waren die kans op herstel boden.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad benadrukte dat appellante geen medische informatie had verstrekt die een ander oordeel over de duurzaamheid van haar arbeidsongeschiktheid rechtvaardigde. De uitspraak werd gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van griffier A.C. Oomkens, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

13/1925 WIA
Datum uitspraak: 29 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2013, 12/11091 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2014. Namens appellante is mr. M.M. Dezfouli, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 1 oktober 2012 is aan appellante met ingang van 1 juli 2012 een
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is vastgesteld op 80 tot 100 %. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 26 november 2012 (bestreden besluit) kennelijk ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante gegrond verklaard wegens schending van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de hoorplicht, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij in aanmerking dient te komen voor een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA), omdat er geen vooruitzicht op verbetering van haar medische situatie bestaat en zij door multidisciplinaire aandoeningen niet in staat is arbeid te verrichten. Ter zitting is namens haar naar voren gebracht dat bij een operatie mogelijk complicaties kunnen optreden. Zij acht zich duurzaam arbeidsongeschikt zolang er geen operatie heeft plaatsgevonden.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) van 16 juli 2012 en 23 november 2012, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
In geding is uitsluitend de aangevallen uitspraak voor zover het bestreden besluit inhoudelijk de toetsing van de rechtbank kon doorstaan en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten.
4.2.
Het geschil tussen partijen in hoger beroep betreft derhalve alleen de vraag of de vastgestelde arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 1 juli 2012 moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn in de zin van de Wet WIA, zodat zij ingevolge de artikelen 4 en 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van de toegekende WGA-uitkering.
4.3.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek of zwangerschap en bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medische of verslechterde situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid wordt door de verzekeringsarts het door het Uwv vastgestelde “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (beoordelingskader) gehanteerd. Ingevolge dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
1. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
2. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Voorts bevat het beoordelingskader, voor zover van belang, het volgende:
De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van de cliënt, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. De verzekeringsarts doorloopt hierbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of;
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is.
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de
belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen stap 2a en 2b doorslaggevende argumenten ontbreken, gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
4.4.
In het onderhavige geval is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
23 november 2012 ervan uitgegaan dat van een operatieve ingreep bij appellante een zeer grote kans op verbetering verwacht mag worden en dat na een succesvolle ingreep er in beginsel geen handbeperkingen meer zijn te verwachten. Ter zitting is hier aan toegevoegd dat een operatie een behandelmogelijkheid vormt met kans op herstel binnen één jaar. Tevens is ter zitting is vastgesteld dat het standpunt van de genoemde verzekeringsarts als stap 2 onder a van het beoordelingskader moet worden gekwalificeerd.
4.5.
De rechtbank heeft uitgebreid gemotiveerd op welke gronden het verzekeringsgeneeskundige oordeel ten aanzien van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen van appellante wordt onderschreven; de Raad neemt deze motivering over. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar het hiervoor genoemde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 november 2012. Appellante heeft geen medische informatie verstrekt die aanknopingspunten biedt voor een ander oordeel over de duurzaamheid van haar arbeidsongeschiktheid dan wel ten aanzien van het bestaan van bijzondere risico’s van een operatie. Het standpunt van appellante dat, zolang er geen operatie heeft plaatsgevonden, er sprake is van duurzaamheid kan niet worden gevolgd, nu er immers voor haar behandelmogelijkheden bestonden waarvan succes te verwachten was. Het Uvw heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de arbeidsongeschiktheid die voor appellante ten tijde hier in geding bestond, niet kan worden aangemerkt als duurzaam in de zin van artikel 4 van de Wet WIA.
4.6.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2014.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) A.C. Oomkens
IvR