ECLI:NL:CRVB:2014:4402

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
13-3127 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herziening van de WGA-uitkering en de medische grondslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de WGA-uitkering van appellante, die sinds 26 mei 2006 in aanmerking kwam voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanwege lichamelijke en psychische klachten. Aanvankelijk werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%, maar na herbeoordeling in 2009 werd dit verlaagd naar 38%. In 2011 kreeg appellante een WGA-vervolguitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellante meldde zich op 25 januari 2012 opnieuw toegenomen arbeidsongeschikt, waarna het Uwv haar WGA-vervolguitkering per 1 september 2012 vaststelde op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bevindingen de conclusies van de medische rapporten konden dragen. Appellante had in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd om haar stelling dat zij meer beperkt was dan door het Uwv aangenomen te onderbouwen. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsarts niet onjuist waren. Appellante had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding gaven tot twijfel aan de juistheid van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De Raad bevestigde dat de medische geschiktheid van de geduide functies voldoende was gemotiveerd en dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschreed. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

13/3127 WIA
Datum uitspraak: 24 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 mei 2013, 12/5815 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.F.M. Gulickx hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante en het Uwv hebben nadere stukken ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als medewerkster thuiszorg voor 20 uur per week. Vanwege lichamelijke en psychische klachten is appellante met ingang van 26 mei 2006 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Bij besluit van 20 januari 2009 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 38%. Na herbeoordeling is appellante met ingang van 1 februari 2011 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Appellante heeft zich met ingang van 25 januari 2012 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 29 juni 2012 vastgesteld dat de WGA-vervolguitkering met ingang van 1 september 2012 gebaseerd wordt op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 5 oktober 2012 (bestreden besluit), onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de bevindingen uit dat onderzoek de conclusies van de medische rapporten kunnen dragen. De verzekeringsartsen hebben met de lichamelijke en psychische klachten van appellante rekening gehouden. Appellante heeft in beroep geen medische informatie in het geding gebracht om haar stelling dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, te onderbouwen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden en passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de geduide functies passend zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij reeds in beroep heeft gesteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de bevindingen en conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de lichamelijke en psychische klachten van appellante en de vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) per de datum in geding niet onjuist zijn. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 10 september 2012 heeft opgemerkt is bij appellante door uitsluiting van andere ziekten de diagnose fibromyalgie gesteld. Deze verzekeringsarts heeft in bezwaar de FML op enkele items aangepast en in zijn voormelde rapport inzichtelijk en overtuigend uiteengezet dat op medisch-objectieve gronden er geen reden is voor meer of zwaardere beperkingen. Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens overgelegd, die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van de FML van 10 september 2012.
4.2.
De omstandigheid dat het Uwv bij besluit van 3 februari 2014 heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 30 mei 2013 recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten leidt niet tot een ander oordeel. Uit de aan dat besluit ten grondslag liggende rapporten van de betrokken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige blijkt dat de functionele mogelijkheden van appellante per 30 mei 2013 in grote lijnen niet veranderd zijn, maar dat met inachtneming van de aangepaste FML er geen functies te selecteren zijn. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is per die datum dan ook op arbeidskundige gronden vastgesteld op 100%. Dit doet echter niet af aan de juistheid van de beoordeling per de datum in geding.
4.3.
Met de rechtbank wordt vastgesteld dat de medische geschiktheid van de geduide functies door de arbeidsdeskundigen voldoende inzichtelijk en toereikend is gemotiveerd en dat de belasting in de functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I. Mehagnoul

CVG