ECLI:NL:CRVB:2014:4384

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
14-971 WUV-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake termijnoverschrijding

Op 23 december 2014 deed de Centrale Raad van Beroep uitspraak in een verzetprocedure (zaaknummer 14/971 WUV-V) tegen een eerdere beslissing van 25 september 2014, waarin het beroep van appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De appellant, woonachtig in België, had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, omdat hij de gronden van zijn beroep niet tijdig had kunnen indienen. De termijn voor het indienen van de gronden was vastgesteld op vier weken na de aangetekende brief van 19 mei 2014, met als uiterste datum 16 juni 2014. Appellant diende zijn gronden pas op 20 juni 2014 in, wat buiten de gestelde termijn viel.

Tijdens de zitting op 9 december 2014, waar appellant aanwezig was en verweerder niet, voerde appellant aan dat hij voor de onderbouwing van zijn beroepschrift afhankelijk was van derden, zoals zijn tandarts en chirurg, en dat hij door de vakantieperiode niet in staat was om tijdig de benodigde informatie te verzamelen. De Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden geen verschoonbare termijnoverschrijding opleverden. Volgens de vaste rechtspraak ligt het op de weg van de appellant om tijdig om een verlenging van de termijn te vragen, wat hij niet had gedaan.

De Raad verklaarde het verzet ongegrond en bepaalde dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 45,- aan appellant zou worden terugbetaald. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het verzet. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 december 2014
14/971 WUV-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het geding tussen:
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], België (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht van 25 september 2014 heeft de Raad het beroep van appellant tegen het besluit van verweerder van 23 januari 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 9 december 2014, waar appellant is verschenen. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 25 september 2014 berust op de overwegingen dat de gronden van het beroep niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 19 mei 2014 gestelde termijn van vier weken zijn ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is.
De laatste dag waarop tijdig de gronden van het beroep konden worden ingediend, is 16 juni 2014. Bij brief gedateerd 22 mei 2014, bij de balie van de Raad afgegeven op 20 juni 2014, heeft appellant de gronden van het beroep ingediend. Dat is niet binnen de gestelde termijn.
In verzet heeft appellant aangevoerd dat hij voor de onderbouwing van zijn beroepschrift een aantal mensen moest benaderen, onder wie zijn tandarts en chirurg, en dat dit, mede door de vakantieperiode, niet binnen de gestelde termijn is gelukt.
De Raad ziet hierin geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Volgens vaste rechtspraak (ook) van de Raad ligt het in een situatie als deze op de weg van de betrokkene om zich binnen de termijn tot (de griffie van) de Raad te wenden en om verlenging van de termijn te vragen. Dat heeft appellant echter niet gedaan. Van feiten of omstandigheden die hebben veroorzaakt dat appellant daartoe niet in staat is geweest, is niet gebleken.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
De Raad ziet aanleiding te bepalen dat het in beroep betaalde griffierecht aan appellant wordt terugbetaald.
Voor een veroordeling in de kosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het verzet ongegrond;
- bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 45,- door de griffier van de
Centrale Raad van Beroep aan appellant wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2014.