ECLI:NL:CRVB:2014:4383
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen uitspraak over onbevoegdheid in hoger beroep inzake sociale zekerheidswetgeving
Op 23 december 2014 deed de Centrale Raad van Beroep uitspraak in de zaak met nummer 14/4103 WWB-V. Deze uitspraak volgde op een verzet dat was ingesteld door de gemachtigde van de appellant, die eerder in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De Raad had zich in een eerdere uitspraak op 21 oktober 2014 onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep, omdat de aangevallen uitspraak een uitspraak was als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld.
Tijdens de zitting op 9 december 2014, waar de gemachtigde van de appellant aanwezig was, maar de Regionale Sociale Dienst (RSD) niet, werd het verzet behandeld. De gemachtigde voerde aan dat er feiten of omstandigheden waren die het appelverbod zouden moeten doorbreken. Echter, de Raad oordeelde dat er geen evidente schending van eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen was aangetoond. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het appelverbod te doorbreken, en dat het verzet ongegrond was.
De uitspraak werd gedaan door W.H. Bel, met D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 23 december 2014. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de kosten van het verzet.