ECLI:NL:CRVB:2014:4382

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
14-2301 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake sociale zekerheidswetgeving

Op 23 december 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 14/2301 WWB-V. Het betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van 9 oktober 2014, waarin het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Winschoten niet-ontvankelijk was verklaard. De Raad oordeelde dat de gronden van het hoger beroep niet tijdig waren ingediend, aangezien deze niet binnen de gestelde termijn van vier weken na de aangetekende brief van 10 juni 2014 waren ontvangen. Appellant voerde in verzet aan dat hij had gewacht op het proces-verbaal van de rechtbank, dat pas op 14 juli 2014 was ontvangen. De gronden van het hoger beroep werden pas op 17 juli 2014 ingediend, maar de Raad ontving deze brief niet. Appellant kon niet aantonen dat hij niet in verzuim was geweest, en de Raad concludeerde dat hij tijdig om verlenging van de termijn had moeten vragen, wat hij niet had gedaan.

De Raad stelde vast dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat appellant niet in staat was om tijdig te reageren. De uitspraak van 9 oktober 2014 bleef dus in stand, en het verzet werd ongegrond verklaard. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de kosten van het verzet. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 23 december 2014.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 december 2014
14/2301 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 maart 2014, 14/266 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Winschoten (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 9 oktober 2014 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 9 december 2014, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. H. van der Veen. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 9 oktober 2014 berust op de overwegingen dat de gronden van het beroep niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 10 juni 2014 gestelde termijn van vier weken zijn ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is.
In verzet heeft appellant aangevoerd dat voor de formulering van de beroepsgronden is gewacht op het proces-verbaal van de rechtbank. Nadat de Raad op 14 juli 2014 een afschrift van het proces-verbaal aan appellant heeft gezonden, zijn de gronden van het hoger beroep bij brief van 17 juli 2014 ingediend. Aangezien de Raad de brief van 17 juli 2014 niet heeft ontvangen, is ter zitting een afschrift van de verzendadministratie overgelegd.
De Raad stelt vast dat appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. Nog daargelaten de vraag of uit het overgelegde verzendbewijs kan worden afgeleid dat de beroepsgronden bij brief van 17 juli 2014 zijn verzonden, was 8 juli 2014 de laatste dag waarop tijdig de gronden van het hoger beroep konden worden ingediend. Ook als de Raad de brief van 17 juli 2014 wel had ontvangen, waren de gronden (dus) niet binnen de gestelde termijn ingediend. De Raad is van oordeel dat het op de weg van appellant had gelegen om zich binnen de in de brief van 10 juni 2014 gestelde termijn tot (de griffie van) de Raad te wenden en om verlenging van de termijn te vragen. Dat heeft hij echter niet gedaan. Van feiten of omstandigheden die hebben veroorzaakt dat appellant daartoe niet in staat is geweest, is niet gebleken.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een veroordeling in de kosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2014.