ECLI:NL:CRVB:2014:438

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
13-3559 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

Op 14 februari 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13-3559 WIA-V. Deze uitspraak betreft een verzet dat door de appellant is ingediend tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 23 oktober 2013, waarin het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De Raad oordeelt dat er bij de appellant verwarring is ontstaan over de verschuldigdheid van het griffierecht, vooral gezien de samenhang met een verzoek om voorlopige voorziening dat onder nummer 13/3560 WIA was geregistreerd. In die zaak had de appellant het griffierecht wel voldaan.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzuim van de appellant niet kan worden verweten. De bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder de verwarring over de griffierechten, hebben geleid tot de beslissing om het door de appellant betaalde griffierecht in de zaak 13/3560 WIA toe te rekenen aan de huidige procedure. Hierdoor is het verzet gegrond verklaard.

De uitspraak van 23 oktober 2013 vervalt, en het onderzoek in de zaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in het kader van het verzet. De uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven, en is openbaar uitgesproken op 14 februari 2014.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 februari 2014
13/3559 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2013, 13/2347 en 13/2616 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 23 oktober 2013 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 23 oktober 2013 heeft appellant verzet gedaan.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 23 oktober 2013 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 20 augustus 2013 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De Raad is - thans - van oordeel dat het verzuim appellant niet kan worden verweten. De Raad acht niet onaannemelijk dat bij appellant verwarring is ontstaan over de verschuldigdheid van het griffierecht in deze zaak gezien de samenhang met het verzoek om voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer 13/3560 WIA, in welke zaak appellant het griffierecht wel heeft voldaan. Gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval heeft de Raad het door appellant betaalde griffierecht in de zaak 13/3560 WIA toegerekend aan deze procedure. Het verzet is daarom gegrond.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 23 oktober 2013 vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
14 februari 2014.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven
IvR