ECLI:NL:CRVB:2014:4375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
CRvB 13-2828 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor gehoorapparaten wegens gebrek aan acute noodsituatie

Op 23 december 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellante had op 5 januari 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de resterende kosten van twee gehoorapparaten. De totale kosten van de gehoorapparaten bedroegen € 4.126,-, waarvan een deel door de ziektekostenverzekeraar was vergoed. Het college heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de zorgverzekering van appellante als een voorliggende voorziening geldt. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er wel sprake is van zeer dringende redenen, omdat zij op medische gronden afhankelijk is van specifieke gehoorapparaten. Appellante stelde dat zonder deze apparaten haar functioneren in het dagelijks leven ernstig in gevaar komt en dat dit kan leiden tot blijvend letsel of zelfs invaliditeit. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij in een acute noodsituatie verkeerde. De ingebrachte medische informatie was niet overtuigend genoeg om aan te tonen dat het niet dragen van de gehoorapparaten zou leiden tot blijvend ernstig letsel.

De Raad heeft bevestigd dat het college niet verplicht was om nader onderzoek te verrichten op basis van de ingebrachte medische informatie, aangezien het aan appellante was om de noodzaak van de bijstand aannemelijk te maken. Aangezien appellante hierin niet is geslaagd, heeft de Raad de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht geacht. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2828 WWB
Datum uitspraak: 23 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 april 2013, 12/4560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Polat-Kiliç, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2014. Voor appellante zijn verschenen haar dochter [dochter] en mr. Polat-Kiliç. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mos.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellante heeft op 5 januari 2012 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de resterende kosten van twee gehoorapparaten van het merk Starkey S Serie 11 Clarity. De totale kosten beliepen € 4.126,-. De ziektekostenverzekeraar heeft € 1.314,- vergoed op grond van de basisverzekering ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw). Nadien is nog een bedrag van in totaal € 370,- vergoed op basis van de aanvullende ziektekostenverzekering van appellante. De resterende kosten bleven voor rekening van appellante.
1.3.
Bij besluit van 13 januari 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat de Zvw een voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 15 van de WWB. Bij besluit van 23 april 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van
13 januari 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat de zorgverzekering van appellante is aan te merken als een voorliggende voorziening die toereikend en passend is. Dat de (aanvullende) verzekering van appellante niet het gehele aankoopbedrag vergoedt, doet daar volgens de rechtbank niet aan af. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aangevoerd is dat in dit geval wel sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Appellante is op medische gronden (huidallergieën en slechte handfunctie) aangewezen op specifieke gehoorapparaten. Zonder deze gehoorapparaten kan zij in het dagelijks leven niet functioneren en zal zij meer gehoorfuncties verliezen. Door deze achteruitgang is sprake van blijvend ernstig letsel en dit kan volgens appellante zelfs invaliditeit tot gevolg hebben. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar brieven van KNO-arts dr. E. Rijntjes van 26 oktober 2012 en 19 februari 2014. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat het college naar aanleiding van de ingebrachte medische informatie nader onderzoek had moeten doen. Het besluit om de bijzondere bijstand af te wijzen is volgens appellante om die reden onzorgvuldig tot stand gekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of in het geval van appellante sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
4.2.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de WWB de gevraagde bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen noodzaken. Blijkens de Memorie van Toelichting bij deze bepaling dient in een dergelijk geval vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576) is van een acute noodsituatie sprake indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, waarbij ernstig letsel zowel psychisch als lichamelijk letsel kan omvatten.
4.3. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellante er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij ten tijde in geding in een zodanige situatie verkeerde als bedoeld in 4.2. De behandelend KNO-arts beschrijft in de door appellante in het geding gebrachte brieven dat de gekochte hoorapparaten voor appellante het horen en verstaan zonder huidproblemen mogelijk hebben gemaakt. Deze huidproblemen hielden verband met de benodigde oorstukjes van de hoorapparaten. Uit deze brieven blijkt zonder meer dat appellante baat heeft bij deze specifieke gehoorapparaten, maar niet dat het niet dragen van deze apparaten kan leiden tot blijvend ernstig letsel of invaliditeit. In deze brieven is ook niet gemotiveerd dat appellante geen andere, goedkopere gehoorapparaten kan gebruiken met oorstukjes die voor haar tot geen of minder huidproblemen leiden. Uit deze brieven kan ook niet worden afgeleid dat de slechte handfunctie van appellante de aanschaf van deze apparaten noodzakelijk maakte. Daarbij wordt nog aangetekend dat de aanvullende vergoeding van € 370,- op basis van de aanvullende ziektekostenverzekering is verstrekt vanwege de slechte handfunctie en diende ter vergoeding van de kosten van de afstandsbediening van de apparaten.
4.4.
Dat het college gehouden was om naar aanleiding van de ingebrachte medische informatie nader onderzoek te verrichten, kan niet worden onderschreven. Het is immers aan de betrokkene die een beroep doet op artikel 16, eerste lid, van de WWB, om aannemelijk te maken dat sprake is van zeer dringende redenen die het college noodzaken tot het verlenen van bijstand. Nu appellante hierin niet is geslaagd, was het college op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving niet bevoegd om bijzondere bijstand te verlenen. De aanvraag om bijzondere bijstand voor de resterende kosten van de gehoorapparaten is dan ook terecht afgewezen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) T.A. Meijering

IJ