ECLI:NL:CRVB:2014:4370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
CRvB 13-2198 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens niet-woning op opgegeven adres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant onvoldoende informatie had verstrekt en niet woonachtig was op het opgegeven adres. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bevindingen van de consulenten niet tijdig in rapporten zijn vastgelegd en dat de besluitvorming onvoldoende gemotiveerd was. De Raad heeft vastgesteld dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. De Raad heeft de bevindingen van de consulenten als voldoende gedetailleerd beoordeeld en geconcludeerd dat appellant in de periode van 2 maart 2012 tot 2 april 2012 niet op het opgegeven adres woonde.

De Raad heeft de stelling van appellant dat de besluitvorming enkel was gebaseerd op een summiere samenvatting van de onderzoeksbevindingen verworpen. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde en de aangevallen uitspraak heeft bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier.

Uitspraak

13/2198 WWB
Datum uitspraak: 23 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
14 maart 2013, 12/3743 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.M. Achekar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Achekar. Voor het college is verschenen mr. D. Uc.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 2 april 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 juli 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt. Uit het onderzoek door twee consulenten van de sector Werk en Inkomen van de gemeente Zaanstad is gebleken dat appellant (nog) niet woonachtig is op het door hem opgegeven adres [adres] (opgegeven woonadres).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de bevindingen van de consulenten op 14 maart 2012 en
21 maart 2012 niet terstond in rapporten zijn vastgelegd. Subsidiair is aangevoerd dat de besluitvorming enkel is gebaseerd op een zeer summiere samenvatting van de onderzoeksbevindingen in een adviesrapport van 30 maart 2012. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of appellant in de periode van 2 maart 2012 tot en met de datum van het besluit op aanvraag, 2 april 2012, woonde op het opgegeven adres.
4.3.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.4.
De bevindingen van de consulenten [naam 1] en [naam 2] op
14 maart 2012 en 21 maart 2012 zijn voldoende gedetailleerd weergegeven in het vier pagina’s tellende fraude onderzoeksformulier (rapport) van 21 maart 2012. De hierin opgenomen waarnemingen die op 14 maart 2012 zijn gedaan bij de poging tot een huisbezoek maken duidelijk dat de woning op het opgegeven woonadres zo te zien nog niet bewoonbaar was en dat appellant daar nog niet woonde. De vertrekken in de woning die vanaf de galerij waren te zien, waren, behoudens wat verfgerei, geheel leeg. Tijdens het gesprek met appellant op 21 maart 2012 voorafgaande aan het huisbezoek die dag heeft appellant, zo volgt uit het rapport, zelf verklaard dat hij de woning nog aan het opknappen is en dat de woning vanwege de verflucht nog niet bewoonbaar is en dat er bovendien ook nog geen bed is. Deze bevindingen, in samenhang bezien met de toelichting hierop van [naam 2] ter zitting van de rechtbank, leiden onmiskenbaar tot de conclusie dat appellant in de periode in geding nog niet zijn hoofdverblijf had op het door hem opgegeven woonadres. De omstandigheid dat niet direct na het eerste bezoek aan de woning op 14 maart 2012 daarover een rapport is opgesteld, doet aan het gerapporteerde niet af. Bovendien heeft appellant in het door hemzelf opgestelde bezwaarschrift van 13 april 2012 bevestigd dat de woning in maart 2012 helemaal kaal is aangetroffen. Appellant heeft hiervoor opnieuw als reden opgegeven dat hij de woning nog aan het opknappen was om deze duurzaam te gaan betrekken.
4.5.
De stelling dat de bestreden besluitvorming enkel is gebaseerd op een zeer summiere samenvatting van de onderzoeksbevindingen in een adviesrapport van 30 maart 2012, ziet voorbij aan het hiervoor onder 4.4 genoemde rapport, waarop de conclusie in het adviesrapport is gebaseerd.
4.6.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) T.A. Meijering

HD