ECLI:NL:CRVB:2014:4365
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende bewijs van levensonderhoud
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die tot 1 januari 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft op 20 september 2011 een nieuwe aanvraag voor bijstand ingediend. De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant niet of onvoldoende had aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien in de periode van 1 januari 2011 tot de datum van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager rust. De appellant had verklaard dat hij in de betreffende periode leefde van kinderbijslag en leningen, maar kon geen overtuigend bewijs overleggen. Het college had de appellant gevraagd om bankafschriften en bewijsstukken van leningen, maar de overgelegde documenten waren inconsistent en onvoldoende om de financiële situatie van de appellant vast te stellen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De Raad concludeerde dat de beroepsgronden van de appellant niet slaagden. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier.