ECLI:NL:CRVB:2014:4302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
14-544 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van tandheelkundige implantaten op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2014 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1936 en erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), verzocht om vergoeding van de kosten van twee tandheelkundige implantaten. Dit verzoek werd eerder afgewezen door de Sociale verzekeringsbank, die stelde dat de gebitsproblemen van de appellant niet in verband stonden met de vervolging, maar door andere oorzaken waren ontstaan.

De Raad heeft vastgesteld dat de afwijzing van het verzoek voldoende zorgvuldig was voorbereid en gemotiveerd. De beslissing was gebaseerd op medische adviezen van twee geneeskundig adviseurs, die concludeerden dat er geen objectieve medische gegevens waren die de claims van de appellant ondersteunden. De Raad heeft ook opgemerkt dat de appellant als kind ondergedoken heeft gezeten, maar dat dit niet automatisch betekent dat zijn gebitsproblemen door de oorlog zijn veroorzaakt. Er was geen bewijs van langdurige ondervoeding of andere omstandigheden die de gebitsklachten konden verklaren.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de vergoeding van de tandheelkundige kosten standhield. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 18 december 2014.

Uitspraak

14/544 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 januari 2014, kenmerk BZ01654570 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940‑1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1936, is erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Daaraan ligt ten grondslag dat hij, als kind van joodse ouders, in de periode 1942-1945 ondergedoken heeft gezeten op de Veluwe nabij Epe. Aanvaard is dat zijn psychische klachten, met tinnitus (oorsuizen) als onderdeel daarvan, in verband staan met de vervolging.
1.2.
Bij brief van 3 januari 2013 heeft appellant onder meer verzocht om vergoeding van de kosten van twee tandheelkundige implantaten.
Bij besluit van 8 augustus 2013 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Het hiertegen gerichte bezwaar van appellant is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1.
Met betrekking tot tandartskosten voert verweerder het beleid dat deze in beginsel alleen voor vergoeding in aanmerking komen als het gaat om causale gebitsaandoeningen. Voor zover hier van belang, kunnen tandartskosten ook voor vergoeding in aanmerking komen als het gaat om gebitsaandoeningen als gevolg van causale aanlegstoornissen. Dit is het geval als er in de oorlogsperiode sprake is geweest van internering gedurende minimaal zes maanden vóór de 15e verjaardag en bovendien een zogenoemde rode draad aanwijsbaar is. Daarvoor is vereist dat tijdens de internering sprake is geweest van langdurige ondervoeding. Tevens moet er een consistent verhaal zijn met betrekking tot de gebitsproblemen door de jaren heen, waarbij tijdens en/of vanaf de oorlog een duidelijke langdurige tandheelkundige problematiek aanwezig is geweest, ondanks voldoende onderhoud.
2.2.
Aan de weigering van verweerder om de kosten van de implantaten te vergoeden ligt de overweging ten grondslag dat de gebitsklachten van appellant niet in verband staan met de vervolging, maar door andere oorzaken zijn ontstaan. Verweerder heeft deze overweging doen steunen op de adviezen van twee geneeskundig adviseurs, de arts R. Loonstein en in bezwaar de arts A.J. Maas. Laatstgenoemde arts heeft zijn advies mede gebaseerd op een persoonlijk onderhoud met appellant.
2.3.
De Raad acht het bestreden besluit met deze medische adviezen voldoende zorgvuldig voorbereid en draagkrachtig gemotiveerd. Tegenover de adviezen staan geen objectieve medische gegevens die in andere richting zouden kunnen wijzen. In het geval van appellant is van internering in kampen of gevangenissen geen sprake. Wel heeft hij als kind langdurig ondergedoken gezeten. Bij onderduik wordt echter in het algemeen aangenomen dat de voedselsituatie niet verschilde van die van personen die niet waren ondergedoken (CRvB 11 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL8596). Er zijn geen aanwijzingen dat de voedselsituatie van appellant tijdens zijn onderduik op de Veluwe zo slecht was dat deze vergelijkbaar is met situaties in kampen of gevangenissen. Dat appellant als onderduiker gedurende drie jaar geen tandarts heeft kunnen bezoeken, is evenmin voldoende om aan te nemen dat zijn huidige gebitsproblemen door de oorlog zijn veroorzaakt. Er blijkt niet van een rode draad van ernstige gebitsproblematiek die tot de oorlog kan worden herleid. Blijkens zijn onderzoeksverslag heeft Maas hieraan uitvoerig aandacht besteed. Daarbij zijn geen aanwijzingen gevonden dat in de onderduikperiode of in de jaren daarna bijzondere gebitsklachten zijn opgetreden. Bij die stand van zaken behoefde verweerder geen aanleiding te zien om ook nog een tandheelkundig adviseur in te schakelen. De door appellant in beroep overgelegde verklaring van zijn behandelend tandarts E.F.M. Kloeg is te weinig stellig en concreet om tot een ander oordeel te kunnen leiden.
2.4.
Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en E.R. Eggeraat als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.W. Munneke

HD