ECLI:NL:CRVB:2014:4233

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
12-4950 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en toename arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, waarin de herziening van haar WAO-uitkering aan de orde is. Appellante, die sinds 2001 arbeidsongeschikt is door diverse gezondheidsklachten, had aanvankelijk een uitkering toegekend gekregen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. In 2011 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) deze uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% na een melding van toegenomen klachten door appellante. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing had voor de herziening.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar beperkingen niet correct zijn vastgesteld en dat de functies die haar zijn toegewezen niet geschikt zijn. Ze heeft aangevoerd dat er belangrijke beperkingen zijn die niet zijn meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv heeft echter gesteld dat er geen afwijkingen zijn aangetroffen die een herziening van de FML rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de eerder vastgestelde belastbaarheid in twijfel trekken.

De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de herziening van de WAO-uitkering op een deugdelijke basis is gedaan. De conclusie is dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/4950 WAO
Datum uitspraak: 10 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 24 juli 2012, 11/525 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A. van der Made, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2013. Namens appellante is verschenen mr. Van der Made. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Desgevraagd heeft het Uwv zijn standpunt nader uiteengezet.
Appellante heeft een zienswijze ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als secretaresse/planner bij een installatiebedrijf voor 19 uur per week. Op 24 april 2001 is zij uitgevallen met burn-outklachten alsmede maagklachten, rugklachten en menstruatiestoornissen. Ingaande 23 april 2002 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2.
Op 4 juli 2008 heeft appellante een melding gedaan van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 4 januari 2011 heeft het Uwv de aan appellante toegekende WAO-uitkering met ingang van 2 juli 2010 herzien en nader vastgesteld naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3.
Bij besluit van 14 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het namens appellante tegen het besluit van 4 januari 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag. Daartoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellante geen nadere medische gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat appellante, gelet op haar beperkingen, de aan haar geduide functies, waaronder die van commercieel administratief medewerker, schadecorrespondent en bode bezorger (kantoor), kan verrichten. De rechtbank is niet gebleken dat voor het toiletgebruik van appellante een verderstrekkende en zodanig ingrijpende voorziening noodzakelijk is dat die van een werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet voor haar geschikt zijn. Zij heeft aangevoerd dat in het rapport van de verzekeringsarts een aantal beperkingen zijn genoemd op het gebied van sociaal functioneren en dynamische handelingen die niet of niet voldoende in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn overgenomen. Hierbij heeft appellante gewezen op de bevinding van de verzekeringsarts dat zij geen zwaar handvaardig werk of werk waarbij ze continu moet praten, dient te verrichten.
4. Het Uwv heeft er, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2013, op gewezen dat zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep wat de handen en het spreken betreft geen afwijkingen hebben aangetroffen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Hoewel aan appellante moet worden toegegeven dat sommige beperkingen, zoals omschreven in het rapport van de verzekeringsarts van 2 september 2010, niet zijn overgenomen in de FML, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 november 2013 er terecht op gewezen dat de medische onderbouwing voor het opnemen van zwaardere beperkingen in de FML ontbreekt. In het dossier is geen informatie aanwezig waaruit blijkt dat er sprake is van ziektebeelden aan de handen of qua spreken die leiden tot dusdanige beperkingen dat deze moeten worden aangegeven in de FML. In hetgeen appellante heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten om de bezwaarverzekeringsarts in evenvermelde beschouwingen en conclusies niet te volgen.
5.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die doen twijfelen aan zijn in de FML vastgelegde belastbaarheid. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn er geen redenen om te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank over de (medische) geschiktheid van de functies. Daarbij wordt geoordeeld dat met de rapporten van de arbeidsdeskundige van 4 oktober 2010 en 15 maart 2011 in voldoende mate is aangetoond dat in de functies de voor appellante in de FML vastgestelde belastbaarheid niet wordt overschreden.
5.3.
Conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) P. Boer

JL