ECLI:NL:CRVB:2014:4232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
13-4116 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering na toekenning van WIA-uitkering en de gevolgen voor wettelijke rente

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die zich op 7 maart 2012 ziek meldde na een periode van werkloosheid, ontving aanvankelijk een Ziektewet (ZW) uitkering. Deze uitkering werd door het Uwv beëindigd per 21 augustus 2012, omdat de appellant geschikt werd geacht voor werk in het kader van de Wet WIA. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat het Uwv het besluit van 14 augustus 2012 op 29 augustus 2014 heeft ingetrokken, omdat de appellant inmiddels in aanmerking was gebracht voor een WIA-uitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%.

De Raad heeft overwogen dat, nu er geen sprake is van na te betalen ziekengeld, het Uwv geen wettelijke rente verschuldigd is. De appellant heeft geen andere gronden aangevoerd die tot een andere conclusie zouden leiden. De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.678,50 bedragen. De uitspraak benadrukt de juridische nuances rondom de beëindiging van ZW-uitkeringen en de toekenning van WIA-uitkeringen, evenals de gevolgen voor de vergoeding van wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

13/4116 ZW, 14/6485 ZW
Datum uitspraak: 10 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 juli 2013, 12/1728 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.
Na de sluiting van het onderzoek heeft de Raad vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest. Besloten is daarom het onderzoek te heropenen en zijn nadere vragen gesteld aan het Uwv.
Het Uwv heeft op 29 augustus 2014 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Dit besluit is bij de Raad geregistreerd onder nummer 14/6485 ZW.
Namens appellant is op het besluit van 29 augustus 2014 een zienswijze ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam geweest als timmerman, heeft zich vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving op 7 maart 2012 ziek gemeld wegens heup- en knieklachten en naar aanleiding hiervan is aan hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per
21 augustus 2012 beëindigd, omdat hij geschikt werd geacht voor tenminste één van de in het kader van een Wet WIA-beoordeling geselecteerde functies.
1.3.
Bij besluit van 20 september 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.1.
Bij besluit van 29 augustus 2014 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het besluit van
14 augustus 2012, waarbij de ZW-uitkering van appellant per 21 augustus 2012 is beëindigd, ingetrokken. Hierbij is overwogen dat appellant inmiddels met ingang van 7 maart 2012 in aanmerking is gebracht voor een Wet WIA-uitkering, op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%, die ook doorloopt na 21 augustus 2012, zodat hij geen recht heeft op de ZW-uitkering vanaf deze datum.
5.1.
Appellant heeft meegedeeld dat het Uwv aan de wens van appellant is tegemoet gekomen door hem per 7 maart 2012 een Wet WIA-uitkering toe te kennen. Appellant kan zich echter ook met bestreden besluit 2 niet verenigen omdat hem niet geheel duidelijk is hoe de verrekening van de bijstandsuitkering en de ZW-uitkering met de Wet WIA-uitkering heeft plaatsgevonden. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten van het dubbel moeten procederen tegen zowel het Uwv als de gemeente Sittard door het Uwv gecompenseerd moeten worden. Appellant heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot het vergoeden van wettelijke rente.
5.2.
In een brief van 12 september 2014 heeft het Uwv meegedeeld bereid te zijn de proceskosten van het bezwaar, beroep en hoger beroep te vergoeden alsmede het griffierecht.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Nu het Uwv bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, dient het beroep gegrond te worden verklaard. De aangevallen uitspraak alsmede bestreden besluit 1 dienen te worden vernietigd.
6.2.
Bestreden besluit 2 wordt, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
6.3.
De kwestie van de verrekening van de nabetaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met de bijstandsuitkering, valt buiten de omvang van dit geding. Dat geldt ook voor de door appellant geclaimde wettelijke rente over de nabetaling van de Wet WIA-uitkering en proceskosten van appellant in verband met verleende rechtsbijstand in de Wet WIA-procedure. De hierop betrekking hebbende gronden worden daarom niet besproken. Nu er geen sprake is van na te betalen ziekengeld is het Uwv uit dien hoofde geen wettelijke rente verschuldigd. Andere gronden tegen het bestreden besluit 2 heeft appellant niet aangevoerd.
6.4.
De gronden die appellant heeft aangevoerd tegen bestreden besluit 2 kunnen daarom niet slagen. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.
7. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 974,- in bezwaar, € 974,- in beroep en € 730,50 in hoger beroep, in totaal € 2.678,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 20 september 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 29 augustus 2014 ongegrond;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in bezwaar, in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.678,50;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) P. Boer

MK