ECLI:NL:CRVB:2014:4218

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
14-6551 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met stafontslag en financiële noodsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Verzoeker, werkzaam als specialist beheer B bij het Hoogheemraadschap Noorderkwartier, was ongevraagd ontslagen op basis van vermoedens van onregelmatigheden in zijn werkzaamheden. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden had twijfels over de rechtmatigheid van een businessplan dat verzoeker had opgesteld en had een onderzoek laten uitvoeren door Ernst & Young. Dit onderzoek leidde tot ernstige beschuldigingen van integriteitschendingen door verzoeker, waaronder het onterecht laten betalen van facturen en het overtreden van inkoopregels.

Verzoeker had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat hij in financiële problemen verkeerde en een uitkering was geweigerd. Hij stelde dat hij niet in staat was om zijn maandelijkse kosten te dekken, wat leidde tot een betalingsachterstand. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een financiële noodsituatie die onverwijlde spoed vereiste. De rechter concludeerde dat verzoeker in staat moest worden geacht zijn uitgaven in overeenstemming te brengen met zijn inkomen, en dat er daarom geen aanleiding was om het verzoek tot voorlopige voorziening toe te wijzen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, met de overweging dat niet voldaan was aan de voorwaarden van onverwijlde spoed zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in aanwezigheid van griffier P.W.J. Hospel, en werd openbaar uitgesproken op 15 december 2014.

Uitspraak

14/6551 AW-VV
Datum uitspraak: 15 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. J.F.M. Verheij, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (rechtbank) van 9 september 2014, 13/1370 (aangevallen uitspraak).
Tevens heeft mr. Verheij een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Op 9 december 2014 heeft mr. Verheij nadere stukken ingezonden.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gebleven.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker was werkzaam als specialist beheer B binnen de baggerdepots van Hoogheemraadschap Noorderkwartier (HHNK). Naar aanleiding van bij het college gerezen twijfels over rechtmatigheden bij een door verzoeker in samenwerking met een leverancier van HHNK opgesteld businessplan en de niet afdoende verklaring van verzoeker over de mogelijke onregelmatigheden, heeft het college besloten een bijzonder onderzoek door accountantskantoor Ernst & Young te laten uitvoeren. De opdracht hierbij was het in kaart brengen van de feiten en omstandigheden met betrekking tot de opdrachtverlening, de levering van de diensten en/of producten, de autorisatie en de facturatie met betrekking tot nog nader te selecteren leveranciers en/of specifieke facturen die bij de inventarisatie door het college zijn geïdentificeerd en het in kaart brengen van aanwijzingen voor mogelijke nevenactiviteiten en/of handelingen van verzoeker die strijdig kunnen zijn met de ambtelijke status. Ernst & Young heeft de resultaten van dit onderzoek neergelegd in een rapport van
25 september 2012. Dit rapport is op 22 november 2012 met verzoeker besproken.
1.2.
Nadat het college aan verzoeker bij brief van 10 december 2012 het voornemen daartoe kenbaar had gemaakt en verzoeker zijn zienswijze had gegeven, heeft het college bij besluit van 8 februari 2013 verzoeker met ingang van 11 februari 2013 ongevraagd ontslag verleend met toepassing van artikel 7.1.2, aanhef en onder j, van de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregeling Waterschapspersoneel (SAW). Ter onderbouwing hiervan heeft het college verzoeker de navolgende gedragingen verweten:
i. i) Verzoeker heeft facturen met betrekking tot door hem geïnitieerde werkzaamheden betaalbaar doen stellen, terwijl hij zich er niet van had vergewist of de desbetreffende prestaties waren geleverd dan wel of voor dezelfde werkzaamheden reeds eerder door HHNK was betaald. Hierdoor heeft HHNK schade geleden.
ii) Verzoeker heeft facturen met betrekking tot door hem geïnitieerde werkzaamheden betaalbaar doen stellen, terwijl hij wist dat de daarbij behorende prestaties niet of niet volledig waren geleverd. Verzoeker heeft daardoor twijfels laten ontstaan met betrekking tot zijn integriteit.
iii) Verzoeker heeft willens en wetens, structureel en stelselmatig de interne inkoop- en aanbestedingsregels van HHNK overtreden.
iv) Verzoeker heeft werkzaamheden doen uitvoeren zonder belang voor HHNK. HHNK heeft hierdoor schade geleden.
v) Verzoeker heeft werkzaamheden doen uitvoeren, zonder belang voor HHNK, maar wel in het belang van een familielid van zijn vriendin. Verzoeker heeft daarbij de betreffende aannemer gevraagd op de factuur een misleidende omschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden te vermelden en met een misleidende en kennelijk onjuiste motivering getracht een collega te bewegen de betreffende factuur betaalbaar te laten stellen. Verzoeker heeft daardoor zeer ernstige twijfels met betrekking tot zijn integriteit doen ontstaan.
1.3.
Verzoeker heeft tegen het besluit van 8 februari 2013 bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening gevraagd aan de voorzieningenrechter van de rechtbank. Bij uitspraak van 16 mei 2013, 13/513, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het besluit van 8 februari 2013 geschorst tot en met zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar en het college opgedragen om de betaling van de bezoldiging aan verzoeker te hervatten vanaf 25 maart 2013.
2.1.
Bij besluit van 9 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2.2.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, alsmede een verzoek om een voorlopige voorziening gevraagd. Bij uitspraak van 8 oktober 2013, 13/1369, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het verzoek afgewezen.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard.
3.2.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het besluit tot strafontslag te schorsen en HHNK te gelasten de - achterstallige - betaling van de bezoldiging per direct te hervatten, althans in goede justitie een - andere - voorziening te treffen.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het spoedeisend belang aangevoerd dat hij in ernstige financiële problemen verkeert. Het ontbreekt hem reeds lange tijd aan een vast inkomen. Een uitkering is hem vanwege het strafontslag geweigerd. Het is hem niet gelukt om passend werk te vinden. Het gevolg is dat de inkomsten van het gezin van verzoeker structureel lager zijn dan de maandelijkse kosten. Dit heeft er toe geleid dat er inmiddels sprake is van een betalingsachterstand van minimaal € 20.890,-. Verzoeker heeft een overzicht overgelegd van de maandelijkse inkomsten en uitgaven.
4.3.
Uit het door verzoeker overgelegde overzicht blijkt dat de partner van verzoeker een inkomen heeft van € 1.836,- netto per maand en dat de maandelijkse uitgaven € 3.197,- bedragen. Verder blijkt dat verzoeker een bedrag van € 890,- per maand partner alimentatie-kindgebonden alimentatie betaalt en dat maandelijks € 300,- wordt afgelost op een lening. Verzoeker moet in staat worden geacht de hoogte van zijn uitgaven meer in overeenstemming te brengen met het huidige (gezins-)inkomen. Daarmee is op voorhand niet aannemelijk geworden dat verzoeker, indien de gevraagde voorlopige voorziening niet wordt getroffen, in een financiële noodsituatie komt te verkeren. Onder deze omstandigheden is thans geen sprake van een voldoende financiële spoedeisendheid.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat niet voldaan is aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed, zodat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is en moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) P.W.J. Hospel

HD