ECLI:NL:CRVB:2014:4184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
12-3537 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de heropening van een WAO-uitkering van appellant, die in 1992 een uitkering had gekregen vanwege arbeidsongeschiktheid. De uitkering was in 2007 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid onder de 15% was gedaald. Appellant verzocht in 2011 om heropening van de uitkering, wat aanvankelijk werd afgewezen, maar later werd herzien met een toekenning van een uitkering van 15-25% vanaf 2008. De rechtbank Leeuwarden verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2014 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt herhaald dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegewogen en dat de aangeboden functies niet geschikt waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd die de beoordeling van de verzekeringsarts in twijfel trekken. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juli 2011 werd als juist beschouwd, en de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, werden als medisch geschikt geacht. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, en heeft het hoger beroep van appellant afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, en oordeelde dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier S. Aaliouli, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

12/3537 WAO
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
12 juni 2012, 11/2253 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.J. Luursema, kantoorgenoot van mr. Dieters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1.Appellant, geboren [in] 1959, heeft zich in mei 1991 ziek gemeld met rug- en enkelklachten. In verband met psychische klachten is appellant met ingang van mei 1992 op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) een uitkering toegekend, die is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij besluit van
21 november 2006 is deze arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 22 januari 2007 ingetrokken op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum minder dan 15% bedraagt. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.2.
Bij formulier van 25 januari 2011 heeft appellant het Uwv verzocht om heropening van zijn WAO-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Op dit verzoek is bij besluit van 2 maart 2011 afwijzend beslist. Bij besluit van 14 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 2 maart 2011 na bezwaar herroepen, in die zin dat aan appellant vanaf 15 oktober 2008 alsnog een WAO-uitkering is toegekend, die is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Daartoe is in hoofdzaak herhaald dat de ernst van de psychische beperkingen van appellant bij het bestreden besluit zijn onderschat en dat de voorgehouden functies ongeschikt voor appellant zijn vanwege zijn psychische beperkingen. Verder heeft appellant de Raad ter zitting nog verzocht om een deskundige te benoemen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 43a van de WAO is bepaald dat toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd, indien binnen vijf jaar na de datum van intrekking, in dit geval 22 januari 2007, sprake is van in aanmerking te nemen arbeidsongeschiktheid en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid voortkomt ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten.
4.2.
De door appellant aangevoerde gronden die betrekking hebben op de medische onderbouwing van het bestreden besluit slagen niet. Er is geen reden om de gehanteerde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juli 2011 niet juist te achten of om ter zake nader onderzoek te laten verrichten. Uit de informatie van GGZ waarnaar appellant in hoger beroep heeft verwezen, kan niet worden afgeleid dat in de FML van 21 juli 2011 te weinig of te lichte beperkingen in aanmerking zijn genomen. Deze informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken in zijn rapport van 11 juli 2011. In dit rapport, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen, is de FML van 21 juli 2011 toereikend gemotiveerd. Appellant heeft geen objectieve medische gegevens in het geding gebracht die aanleiding geven om de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken of te oordelen dat de informatie uit de behandelende sector onjuist is uitgelegd. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet voor het benoemen van een deskundige.
4.3.
Wat betreft de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit wordt voorop gesteld dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 21 juli 2011, het Uwv toereikend heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van Productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (SBC-code 111172), Inpakker (SBC-code 111190) en Productie-/magazijnmedewerker industrie (SBC-code 111180) voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn te achten. In dit verband wordt verwezen naar de in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 augustus 2011 opgenomen toelichting bij de signaleringen in de CBBS-uitdraai van 1 augustus 2011.
4.4.
Uit punt 4.2 en punt 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli
nk