ECLI:NL:CRVB:2014:4159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
13-4255 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wubo-toekenningen wegens gebrek aan blijvende invaliditeit door oorlogsgeweld

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1941 in het voormalige Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 25 juni 2013. Dit besluit weigerde toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) omdat verweerder van mening was dat er geen blijvende invaliditeit was door het aanvaarde oorlogsgeweld. Appellante stelde dat haar neurologische aandoening het gevolg was van een val tijdens de Japanse bezetting, maar verweerder concludeerde dat de vlucht van appellante niet onder levensbedreigende omstandigheden heeft plaatsgevonden.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2014 was appellante niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door mr. G.E. Eind. De Raad voor de Rechtspraak heeft de verklaringen van appellante en haar zuster beoordeeld, maar vond deze inconsistent en onvoldoende overtuigend. De zuster had in eerdere verklaringen geen melding gemaakt van levensbedreigende situaties tijdens de vlucht, wat de geloofwaardigheid van appellantes claims ondermijnde.

De Raad concludeerde dat de omstandigheden van de val van appellante niet voldeden aan de criteria van de Wubo en dat er geen causaal verband kon worden vastgesteld tussen de val en de neurologische klachten van appellante. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, op 11 december 2014.

Uitspraak

13/4255 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
In het geding tussen:
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 11 december 2014
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 juni 2013, kenmerk BZ01509792 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2014. Appellante is niet verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in 1941 geboren in het toenmalige Nederlands-Indië. In april 2011 heeft zij verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Hierbij heeft zij gemeld te lijden aan een neurologisch aandoening die het gevolg zou zijn van een val tijdens de Japanse bezetting. Verweerder heeft vastgesteld dat appellante tijdens de zogenoemde Bersiap-periode heeft verbleven in het kamp De Wijk in Malang. Bij onderzoek door de geneeskundig adviseur van verweerder, de arts A.J. Maas, is geconcludeerd dat geen sprake is van psychische klachten en dat de fysieke klachten (spastische verlamming aan beide benen en knieklachten) niet in verband staan met de internering. Bij besluit van 19 juli 2012 is erkend dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld (de internering in kamp De Wijk te Malang tijdens de
Bersiap-periode), maar zijn toekenningen op grond van de Wubo geweigerd op de grond dat geen sprake is van blijvende invaliditeit door het aanvaarde oorlogsgeweld. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.
1.2.
In beroep heeft appellante haar al in bezwaar aangevoerde standpunt herhaald, inhoudende dat haar fysieke handicaps zijn veroorzaakt door een val van een legervoertuig bij een chaotische vlucht tijdens de Japanse bezetting onder levensbedreigende omstandigheden.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
In artikel 2, eerste lid, van de Wubo wordt omschreven wie onder burger-oorlogsslachtoffers worden verstaan. Tot deze groep behoren degenen die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 of gedurende de daaraan aansluitende periode van ongeregeldheden in het voormalig Nederlands-Indië (de Bersiap-periode) als burger lichamelijk of psychisch letsel hebben opgelopen ten gevolge van:
- met de krijgsverrichtingen of ongeregeldheden direct verbonden handelingen of omstandigheden;
- direct tegen hem gerichte handelingen of maatregelen van de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiap-periode;
- confrontatie met extreem geweld tegen derden door de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiap-periode.
2.2.
Verweerder heeft niet aannemelijk geacht dat de vlucht van appellante tijdens de Japanse bezetting vanuit een levensbedreigende situatie dan wel onder levensbedreigende omstandigheden heeft plaatsgevonden en dat appellante tijdens die vlucht is gevallen en ernstig gewond is geraakt. De in bezwaar ingebrachte verklaring van de zuster van appellante achtte verweerder onvoldoende overtuigend. In een eerdere verklaring maakte deze zuster geen melding van bombardementen, beschietingen, paniek en chaos tijdens de vlucht. Wel heeft zij toen verklaard dat appellante tijdens een voettocht van de school naar de grootouders in een Japans kamp op haar hoofd is gevallen. In de nadere verklaring meldde zij dat appellante tijdens een vlucht uit een open legervrachtwagen is gevallen. Uit het sociaal rapport van appellante, noch uit de zich onder de gedingstukken bevindende getuigenverklaring van de broer van appellante blijkt van een vlucht vanuit een levensbedreigende situatie of onder levensbedreigende omstandigheden tijdens de Japanse bezetting. Het vallen uit een open legervrachtwagen achtte verweerder op zichzelf geen voorval dat onder de werking van de Wubo kan worden gebracht. Overigens is de oorzaak van de neurologische aandoening van appellante onbekend, maar achtte verweerder het op grond van de adviezen van zijn geneeskundig adviseurs onwaarschijnlijk dat een trauma (val) de oorzaak hiervan is.
2.3.
De Raad volgt verweerder in zijn standpunt dat de voorhanden zijnde verklaringen en gegevens met betrekking tot de val van appellante onvoldoende consistent zijn. Zowel over de omstandigheden waaronder deze plaatsvond als over de plaatsing in de tijd lopen deze ver uiteen. Daarmee is deze gebeurtenis terecht niet aanvaard als oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.
2.4.
Gezien hetgeen onder 2.3 is overwogen, komt de Raad niet toe aan een oordeel met betrekking tot het causaal verband tussen de val en de klachten van appellante op neurologisch gebied.
2.5.
Het beroep wordt dus ongegrond verklaard.
3. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) E. Heemsbergen

HD