ECLI:NL:CRVB:2014:4158
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling ingangsdatum van het garantiepensioen op basis van de Garantiewet
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de ingangsdatum van het garantiepensioen voor appellant, die een verzoek heeft ingediend bij de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die eerder het bezwaar van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant stelt dat zijn garantiepensioen moet ingaan op 2 juni 2005, de datum waarop hij 60 jaar werd, en dat de Garantiewet geen hardheidsclausule bevat, wat in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid.
De Raad overweegt dat op grond van artikel 7, tweede lid, van de Garantiewet het garantiepensioen ingaat op de eerste dag van de maand waarin het verzoek is ontvangen. In dit geval is het verzoek op 26 november 2010 ontvangen, waardoor de ingangsdatum op 1 november 2010 is vastgesteld. De Raad wijst erop dat eerdere toekenningen door het Surinaamse pensioenfonds hier niet van invloed op zijn. Ook de stelling van appellant dat de Garantiewet in strijd is met de Pensioenwet wordt verworpen, omdat de Pensioenwet niet van toepassing is op deze regeling.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in aanwezigheid van griffier E. Heemsbergen, en is openbaar uitgesproken op 11 december 2014.