ECLI:NL:CRVB:2014:4158

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
12-6893 GWSP
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling ingangsdatum van het garantiepensioen op basis van de Garantiewet

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de ingangsdatum van het garantiepensioen voor appellant, die een verzoek heeft ingediend bij de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die eerder het bezwaar van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant stelt dat zijn garantiepensioen moet ingaan op 2 juni 2005, de datum waarop hij 60 jaar werd, en dat de Garantiewet geen hardheidsclausule bevat, wat in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid.

De Raad overweegt dat op grond van artikel 7, tweede lid, van de Garantiewet het garantiepensioen ingaat op de eerste dag van de maand waarin het verzoek is ontvangen. In dit geval is het verzoek op 26 november 2010 ontvangen, waardoor de ingangsdatum op 1 november 2010 is vastgesteld. De Raad wijst erop dat eerdere toekenningen door het Surinaamse pensioenfonds hier niet van invloed op zijn. Ook de stelling van appellant dat de Garantiewet in strijd is met de Pensioenwet wordt verworpen, omdat de Pensioenwet niet van toepassing is op deze regeling.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in aanwezigheid van griffier E. Heemsbergen, en is openbaar uitgesproken op 11 december 2014.

Uitspraak

12/6893 GWSP
Datum uitspraak: 11 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
15 november 2012, SBR 12/1415 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van Beheer van de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (stichting)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens de Raad van Beheer is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2014. Daar is appellant verschenen. De stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.L.M.J. Gielen en
mr. L.H.G. Belleflamme.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 1 augustus 2011 heeft de Raad van Beheer ingaande 1 november 2010 aan appellant een garantiepensioen toegekend op grond van de Garantiewet Surinaamse pensioenen (Garantiewet). Het door appellant ingediende bezwaar, gericht tegen de ingangsdatum van het garantiepensioen is bij besluit van 6 maart 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 maart 2012 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich primair op het standpunt gesteld dat het garantiepensioen aan hem ingaande 2 juni 2005 moet worden toegekend omdat dat de datum is waarop hij de 60 jarige leeftijd heeft bereikt en ook vanaf die datum het pensioen door het Surinaamse pensioenfonds is toegekend. Verder acht appellant het in strijd met de redelijkheid en billijkheid en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dat de Garantiewet geen hardheidsclausule bevat.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Garantiewet gaat het garantiepensioen in op de eerste dag van maand waarin het verzoek om een garantiepensioen door de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen is ontvangen. Deze bepaling is dwingendrechtelijk van aard.
4.2.
De brief van 15 november 2010 waarbij appellant heeft verzocht om toekenning van het garantiepensioen is bij de Raad van Beheer ingekomen op 26 november 2010. Gelet de
onder 4.1 genoemde bepaling is de ingangsdatum van het garantiepensioen terecht geplaatst op 1 november 2010. Dat aan hem door het Surinaams pensioenfonds al eerder een pensioen was toegekend kan hieraan niet af doen. Van een eerder bij de stichting ingediende aanvraag is ook de Raad niet gebleken.
4.3.
De beweerde strijdigheid met de redelijkheid en billijkheid op de grond dat in de Garantiewet geen hardheidsclausule is opgenomen kan aan het voorgaande niet afdoen nu algemene rechtsbeginselen er niet toe kunnen leiden dat een bepaling in een formele wet, in dit geval artikel 7, tweede lid, van de Garantiewet, buiten toepassing moet worden gelaten. Anders dan appellant meent kan hij niet met succes een beroep doen op de in het vijfde lid van artikel 2 van de Garantiewet bedoelde bijzondere gevallen, aangezien dit artikellid alleen betrekking heeft op de eis van een blijvende vestiging van de aanvrager in Nederland.
4.4.
Appellant heeft ten slotte nog betoogd dat de Garantiewet strijdt met de (algemene) bepalingen van de Pensioenwet. Dit betoog faalt al om de reden dat de Pensioenwet niet van toepassing is op onderhavige regeling. De Raad van Beheer is immers geen pensioenuitvoerder die een op een pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer gebaseerde pensioenregeling uitvoert als bedoeld in de Pensioenwet.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) E. Heemsbergen

HD