ECLI:NL:CRVB:2014:4144

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
13-2191 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die eerder was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de uitkering per 23 november 2011 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 15%. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een herziening van de intrekking naar 3 juni 2012. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 13 oktober 2014 heeft appellante haar gronden herhaald en nieuwe medische gegevens ingebracht, waaronder een radiologisch onderzoek uit Marokko en bevindingen van haar reumatoloog. Het Uwv heeft de rechtbank verzocht de eerdere uitspraak te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het bestreden besluit op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berust. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsartsen en de bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen en geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan hun conclusies.

De Raad heeft benadrukt dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid zich beperkt tot de datum in geding, 3 juni 2012, en dat eventuele verslechteringen na deze datum niet in de beoordeling kunnen worden meegenomen. De rechtbank heeft bovendien voldoende gemotiveerd dat de geschiktheid van appellante voor de voorgehouden functies is aangetoond. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/2191 WAO
Datum uitspraak: 26 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 maart 2013, 12/7649 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. M. Jongeneel, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft laatstelijk gewerkt als assistent kleuterleidster gedurende 32 uur per week. Bij besluit van 22 december 2009 heeft het Uwv aan appellante met ingang van
3 mei 2007 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.2.
Bij besluit van 22 september 2011 heeft het Uwv de uitkering van appellante krachtens de WAO met ingang van 23 november 2011 ingetrokken, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 15%. Aan dit besluit ligt een medisch en een arbeidskundig onderzoek ten grondslag. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat bij appellante sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden en de beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Rekening houdend met deze FML heeft de arbeidsdeskundige appellante geschikt geacht een aantal functies te vervullen, waarmee het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op minder dan 15%.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 27 juni 2012 (bestreden besluit) gegrond verklaard met dien verstande dat haar uitkering krachtens de WAO niet met ingang van 23 november 2011 maar met ingang van 3 juni 2012 wordt ingetrokken. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op 14 maart 2012 heeft gewijzigd. Daarbij is de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgegaan van de constatering dat appellante is aangewezen op niet te stresserend, fysiek niet te zwaar werk, waarbij ook rekening wordt gehouden met een lichte mate van beperking voor de inzetbaarheid van de rechterschouder. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierop functies geselecteerd waarbij rekening is gehouden met deze aangepaste FML.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, kort samengevat, overwogen dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding en haar beperkingen ten aanzien van haar arbeidsvermogen niet onjuist heeft ingeschat. Door appellante zijn geen medische gegevens ingediend die twijfel oproepen aan de juistheid van die medische beoordeling. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige genoegzaam heeft gemotiveerd dat de belasting in de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar beroepsgronden herhaald en heeft tevens naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte in de uitkomsten van het radiologisch onderzoek in Marokko van 24 juli 2012 geen aanleiding heeft gezien om het medisch oordeel van het Uwv als onjuist te beoordelen. Ditzelfde geldt naar haar opvatting voor de bevindingen d.d.
15 oktober 2012 van dr. M. van Oosterhout, reumatoloog. Appellante ontleent aan deze beide onderzoeken ondersteuning voor haar stelling dat zij per de datum in geding meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Tevens heeft appellante gewezen op een schrijven van de polikliniek Vrouwenziekten van het Erasmus Ziekenhuis te Rotterdam van 23 april 2013, waaruit naar voren zou komen dat de verzekeringsartsen haar bekkenproblematiek hebben onderschat. Tenslotte heeft appellante er op gewezen dat ten onrechte er geen, dan wel onvoldoende beperkingen op de items ‘afwisseling in houding’ en ‘staan en lopen’ in de FML van 14 maart 2012 zijn opgenomen. Ter zitting heeft appellante benadrukt dat zij door het samenstel van haar klachten, waaronder haar pijnklachten, niet in staat is om gedurende 40 uur per week werkzaamheden te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat het bestreden besluit op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berust. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank uitvoerig ingegaan op de door appellante aangevoerde gronden. De Raad stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek waarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. Verder hebben de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie afkomstig van de behandelende sector, waaronder de gegevens van de huisarts, van drs. F.C.E.M. Wijffels, orthopedisch chirurg, de uitkomsten van het radiologisch onderzoek van 24 juli 2012 in Marokko en de bevindingen d.d. 15 oktober 2012 van Van Oosterhout besproken en meegewogen. Er bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de conclusies en bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts zoals neergelegd in de rapporten van 14 maart 2012, 26 oktober 2012, 7 november 2012, 23 januari 2013 en 14 juli 2014. Daarbij vestigt de Raad er de aandacht op dat in dit geding ter beoordeling staat de mate van arbeidsongeschiktheid op
3 juni 2012. Met een eventuele verslechtering van de gezondheidstoestand van appellante na deze datum kan in dit geding geen rekening worden gehouden, zo al gezegd zou moeten worden dat een dergelijke verslechtering naar voren komt uit het schrijven van de polikliniek Vrouwenziekten van 23 april 2013. Dit zou anders kunnen zijn indien die verslechtering - achteraf beschouwd - tevens een ander licht werpt op de gezondheidstoestand van appellante ten tijde van de datum in geding. Uit de beschikbare gegevens volgt dit echter niet.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de geschiktheid van appellante voor de voorgehouden functies genoegzaam is gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 30 maart 2012 en 31 oktober 2012.
4.3.
Hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) V. van Rij

QH