ECLI:NL:CRVB:2014:4050

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
12-5388 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening en terugvordering van de BWOO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. Appellant, die sinds 1993 wachtgeld ontving op basis van het Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel, had verzocht om herziening en terugvordering van zijn BWOO-uitkering. Dit verzoek was gebaseerd op een rapport van de Nationale Ombudsman, waarin appellant stelde dat hij verkeerd was voorgelicht. De Raad oordeelde dat er geen ongeclausuleerde toezegging was gedaan door Loyalis om het besluit tot herziening en terugvordering te heroverwegen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het rapport van de Nationale Ombudsman niet relevant was voor de uitkeringssituatie van appellant, en de Raad bevestigde deze conclusie. De Raad stelde vast dat de eerdere besluiten van het Uwv en de minister goed gemotiveerd waren en dat er geen aanleiding was voor herbeoordeling van de zaak. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/5388 AW
Datum uitspraak: 4 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
23 augustus 2012, 12/483 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2014. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door P.E. Holtrichter en H. Hendriks.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving vanaf 1 oktober 1993 wachtgeld op grond van het Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel, per 1 januari 1996 omgezet in een uitkering krachtens het Besluit Werkloosheid Onderwijs- en Onderzoekpersoneel (BWOO). Vanwege de omvang van de activiteiten in het bedrijf van appellant is de uitkering bij besluit van 30 juli 2003 beëindigd en is € 137.278,94 van appellant teruggevorderd. Na hoger beroep is het terugvorderingsbedrag bij besluit van 30 oktober 2009 vastgesteld op € 66.963,25. Het beroep tegen dat besluit is bij uitspraak van de rechtbank Groningen van 27 april 2010 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 mei 2011 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2.
Naar aanleiding van het rapport “zzp-ers met een valse start” van de Nationale Ombudsman heeft appellant op 17 augustus 2010 het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om de herziening en terugvordering van de BWOO-uitkering te heroverwegen. Volgens appellant is hij destijds verkeerd voorgelicht. Bij besluit van 17 februari 2011 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van
30 oktober 2009. Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft het Uwv dat besluit herroepen en besloten het verzoek van appellant niet in behandeling te nemen maar het verzoek door te sturen naar Loyalis Maatwerkadministraties (Loyalis), thans WW+.
1.3.
Bij besluit van 29 november 2011 is het verzoek om heroverweging afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant geen rechten kan ontlenen aan het rapport van de Nationale Ombudsman omdat dit ziet op de categorie zelfstandigen die van 2004 tot 2006 vanuit de Werkloosheidswet een eigen bedrijf zijn gestart en niet goed zijn voorgelicht door het Uwv. Appellant behoort niet tot deze categorie zelfstandigen, hetgeen ook al door de Raad in de uitspraak van 19 mei 2011 is bevestigd.
1.4.
Bij besluit van 5 april 2012 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 29 november 2011 ongegrond verklaard. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen dwingendrechtelijke bepalingen zijn op grond waarvan de zaak van appellant moet worden heropend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep vastgehouden aan zijn standpunt dat het Uwv zonder enig voorbehoud heeft toegezegd dat een herbeoordeling door Loyalis zou plaatsvinden. Daaraan doet volgens appellant niet af dat de Raad in een eerdere uitspraak heeft overwogen dat het rapport van de Nationale Ombudsman in deze zaak geen rol speelt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet is gebleken van een ongeclausuleerde toezegging dat Loyalis het besluit tot herziening en terugvordering van de BWOO-uitkering van appellant zal herbeoordelen. Anders dan appellant ziet de Raad niet dat een dergelijke toezegging is af te leiden uit de passage in de beslissing van het Uwv van 31 oktober 2011 “Wij zullen uw herzieningsverzoek, met deze beslissing als bijlage, alsnog doorzenden aan de bevoegde instelling: Loyalis Maatwerkadministraties”. In die passage is niet meer te lezen dan dat het herzieningsverzoek van appellant zal worden doorgestuurd aan de bevoegde instantie. Tot een andere conclusie kan de Raad niet komen. Bovendien is zowel in het besluit van
29 november 2011 als in het bestreden besluit duidelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat voor een dergelijke herbeoordeling. Daarbij heeft de rechtbank ook terecht betrokken dat de Raad al in 2011 heeft geoordeeld dat het rapport van de Nationale Ombudsman niet op de uitkeringssituatie van appellant ziet.
4.2.
Het hoger beroep slaagt dan ook niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2014.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) M.R. Schuurman

HD