ECLI:NL:CRVB:2014:4028
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als inpakster/productiemedewerkster werkte, had zich op 4 mei 2009 ziek gemeld vanwege rugklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering, concludeerde het Uwv op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dat appellante per 2 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dus geen recht had op een uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar medische beperkingen door het Uwv waren onderschat en overhandigde zij aanvullende medische stukken ter onderbouwing van haar standpunt. De Raad oordeelde echter dat er geen aanknopingspunten waren om de bevindingen van de verzekeringsartsen te betwisten. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante vanwege een hernia op niveau L5-S1 rugvriendelijk werk moest verrichten, zonder zware dynamische rugbelastingen.
De Raad concludeerde dat de door het Uwv geselecteerde functies medisch passend waren voor appellante, en dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond had verklaard. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met E.E.V. Lenos als rechter en J.C. Hoogendoorn als griffier.