ECLI:NL:CRVB:2014:3979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
13-335 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ziekengeld op basis van medisch onderzoek en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De appellant, die als timmerman werkte, had zich op 28 januari 2009 ziek gemeld vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 2010 vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en heeft zijn aanspraak op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen. In 2012 meldde de appellant zich opnieuw ziek, ditmaal met psychische klachten, en het Uwv concludeerde dat hij per 2 mei 2011 geen recht had op ziekengeld.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusie dat de appellant niet ongeschikt was voor zijn arbeid. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn stelling dat het standpunt van het Uwv onvoldoende onderbouwd was, maar de Raad oordeelde dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek. De beschikbare medische gegevens gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de appellant voor de functie van wikkelaar/samensteller.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de aanvraag voor een ZW-uitkering had afgewezen, omdat de appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die zijn ongeschiktheid voor arbeid kon onderbouwen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/335 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
4 december 2012, 12/985 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Schippers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schippers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk voor 40 uur per week werkzaam geweest als timmerman. Op
28 januari 2009 is appellant wegens rugklachten uitgevallen voor zijn werk. Bij besluit van
27 december 2010 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat met ingang van 26 januari 2011 geen aanspraak bestaat op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op de grond dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant is daarbij belastbaar geacht conform de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
23 november 2010 en geschikt geacht voor de geduide functies van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050, magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220) en chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270).
1.2.
Appellant heeft zich op 10 januari 2012 vanuit de situatie dat hij een werkloosheidsuitkering ontving per 2 mei 2011 ziek gemeld met psychische klachten/autisme. Appellant is in dat verband op 6 februari 2012 op het spreekuur van een verzekeringsarts geweest. Deze heeft na lichamelijk en psychisch onderzoek vastgesteld dat sprake is van een pervasieve ontwikkelingsstoornis en scoliose. Voorts heeft deze arts geconcludeerd dat appellant met de daaruit voortvloeiende beperkingen ongewijzigd geschikt te achten is voor de geduide functie van samensteller/wikkelaar nu hij is aangewezen op werk met goede structuur/voorspelbaarheid, met daarbij tevens geen zwaar rug belastend werk. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 6 februari 2012 vastgesteld dat appellant per 2 mei 2011 geen recht heeft op ziekengeld.
1.3.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, in navolging van de bevindingen van een verzekeringsarts bezwaar en beroep neergelegd in een rapport van 27 maart 2012 bij besluit van 28 maart 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie dat appellant per 2 mei 2011 niet ongeschikt was voor zijn arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant geen medische gegevens overgelegd die twijfel hebben doen rijzen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv. Het Uwv heeft dan ook terecht geweigerd appellant met ingang van 2 mei 2011 een ZW-uitkering toe te kennen.
3. In hoger beroep herhaalt appellant zijn stelling dat het standpunt van het Uwv dat er sprake is van mogelijk lichte ASS aspecten - in plaats van een fors ASS - nog altijd onvoldoende onderbouwd is en verwijst daarvoor naar een rapport van orthopedagoog J. Drolinga. Volgens Drolinga dient er een volledig op autisme gerichte benadering geboden te worden en is het niet voldoende dat appellant in een werksituatie met voorspelbaarheid en regelmaat dient te verkeren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste, en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Zoals de Raad reeds vaker heeft beslist gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. In dit geval betreft het de functie van wikkelaar/samensteller.
4.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek, waarbij uit de rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat de informatie uit de behandelend sector bij de beoordeling van appellants belastbaarheid is meegewogen en waarover op inzichtelijk wijze is gerapporteerd. In dit kader wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 27 maart 2012 en 17 juli 2012 de door Lentis gestelde diagnose van PDD-NOS/Syndroom van Asperger gevolgd heeft en vervolgens te kennen heeft gegeven wat de daaruit voortvloeiende beperkingen zijn. Dit betreft vooral beperkingen in de interactionele vaardigheden, intensieve klantencontacten, omgaan met problemen van anderen en conflicthantering, verder gelden er voorwaarden aan regelmaat en voorspelbaarheid. Volgens deze arts is de functie wikkelaar daarmee geschikt te achten nu daarin geen belastingen voorkomen die in strijd zijn met de aangenomen beperkingen. Er bestaat, gelet op de beschikbare medische gegevens, geen aanleiding voor twijfel aan dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3.
Nu appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat appellant op de datum in geding niet in staat was zijn arbeid te verrichten, heeft het Uwv terecht geweigerd appellant met ingang van 2 mei 2011 in aanmerking te brengen voor een ZW-uitkering.
4.4.
Hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 leidt tot de conclusie dat de rechtbank moet worden gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2014.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

JS