ECLI:NL:CRVB:2014:3978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
12-6272 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig onderzoek naar belastbaarheid als assemblagemedewerker

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die sinds 5 september 2011 als assemblagemedewerker bij DAF Trucks werkte. Appellant viel uit op 11 oktober 2011 door nek- en hoofdpijnklachten, na een auto-ongeluk. De verzekeringsarts concludeerde op 15 maart 2012 dat appellant per 19 maart 2012 weer in staat was om zijn werk te verrichten, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat er geen aanwijzingen waren dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv de belastende aspecten van zijn werk onjuist had ingeschat en dat zijn fysieke en psychische beperkingen waren onderschat. Hij overhandigde diverse medische en arbeidskundige gegevens ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv verdedigde zich door te stellen dat de belasting in het werk en de belastbaarheid van appellant correct waren vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belasting en de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van de artsen van het Uwv zou ondermijnen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

12/6272 ZW
Datum uitspraak: 28 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
5 november 2012, 12/2306 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Y. van der Linden, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 28 december 2012 zijn de gronden van het hoger beroep aangevuld en nadere stukken in het geding gebracht
Het Uwv heeft een verweerschrift en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Namens appellant zijn vervolgens diverse medische en arbeidskundige gegevens overgelegd waarop door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidskundige bezwaar en beroep is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Linden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 5 september 2011, via een uitzendbureau, werkzaam bij DAF Trucks als assemblagemedewerker voor 40 uur per week toen hij op 11 oktober 2011 vanwege
nek- en hoofdpijnklachten, na een hem op 18 augustus 2011 overkomen auto-ongeval, voor dat werk is uitgevallen. Als gevolg daarvan is aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van deze ziekmelding is appellant op het spreekuur gezien van een verzekeringsarts, laatstelijk op 15 maart 2012 na afronding van het reactiveringsprogramma OCA. Naar aanleiding van de bevindingen uit dit spreekuur-onderzoek en de in het dossier aanwezige (medische) gegevens concludeerde de verzekeringsarts dat appellant per
19 maart 2012 weer in staat geacht kon worden om zijn arbeid te verrichten. Bij besluit van 15 maart 2012 is de ZW-uitkering van appellant met ingang van 19 maart 2012 beëindigd. Het tegen dit besluit door appellant ingestelde bezwaar is bij besluit van 19 juni 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 april 2012/19 juni 2012 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uvw onzorgvuldig dan wel de conclusie daarvan onjuist te achten. De rechtbank heeft mede in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep ieder afzonderlijk hebben vastgesteld dat bij appellant geen sprake meer is van medisch objectiveerbare belemmeringen die hem beletten zijn werk als assemblagemedewerker te verrichten. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat dit standpunt van de artsen van het Uwv wordt onderschreven door behandelend neuroloog E.F.J. Raaijmakers die in zijn brief van
26 april 2012 schrijft dat hij bij neurologisch onderzoek geen objectiveerbare afwijkingen heeft gevonden die de klachten van appellant kunnen verklaren. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat door appellant geen medisch relevante informatie is overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij per 19 maart 2012, als gevolg van ziekte of gebreken, meer beperkt zou zijn dan vastgesteld door de verzekeringsartsen en niet in staat zou zijn arbeid te verrichten.
3.1.
In hoger beroep zijn door appellant zowel arbeidskundige als medische gronden aangevoerd. Samengevat heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het Uwv bij de beoordeling van de belastende aspecten van zijn werk van een onjuiste omschrijving is uitgegaan en de belasting in dit werk heeft onderschat. Voorts heeft appellant aangevoerd dat zowel zijn psychische als fysieke beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid zijn onderschat. Ter onderbouwing van dit standpunt zijn diverse medische en arbeidskundige gegevens overgelegd.
3.2.
In verweer heeft het Uwv, onder verwijzing naar onder meer in hoger beroep overgelegde rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, gesteld dat zowel de belasting in het werk als de belastbaarheid van appellant op juiste wijze is vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de artsen van het Uwv van een onjuiste belasting van de laatstelijk door hem verrichte arbeid zijn uitgegaan. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant informatie van de voormalige werkgever overgelegd waaruit onder meer zou blijken dat appellant bepaalde werkzaamheden wel diende te verrichten, terwijl het Uwv er vanuit was gegaan dat appellant deze werkzaamheden (nog) niet hoefde te verrichten, waaronder het monteren van koppelschotels en radiatorslangen. Voorts is onder meer gesteld dat appellant de gehele werkdag dezelfde taak verrichte terwijl het Uwv er volgens appellant vanuit was gegaan dat appellant van taak wisselde, hetgeen van invloed is op de belasting binnen het eigen werk.
4.2.
In hoger beroep is door het Uwv een rapport van een arbeidskundige bezwaar en beroep van 20 maart 2013 overgelegd en een, mede naar aanleiding van de door appellant overgelegde informatie van de voormalige werkgever, nadere toelichting hierop van
22 april 2014 ingebracht. Aan het rapport van 20 maart 2013 liggen bevindingen ten grondslag die de arbeidskundige bezwaar en beroep heeft opgedaan bij een bezoek aan de voormalige werkgever van appellant, waarbij een werkplek onderzoek met bedrijfsrondgang heeft plaatsgevonden en gesprekken zijn gevoerd met onder meer de teamleider van het team, waarvan appellant deel uitgemaakt heeft. Gelet op de wijze waarop de werkomschrijving van het werk als assemblagemedewerker tot stand is gekomen en de belastende aspecten van deze arbeid in kaart zijn gebracht en de nadere toelichting gegeven in het rapport van 22 april 2014 is er geen aanleiding om aan de juistheid van de vastgestelde belasting te twijfelen.
4.3.
Voorts heeft appellant zich in hoger beroep - samengevat - op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte het medische onderzoek voldoende zorgvuldig heeft geacht. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het Uwv appellants belastbaarheid juist heeft vastgesteld. Appellant heeft in dit kader aangevoerd dat het Uwv zowel zijn fysieke als psychische beperkingen heeft onderschat. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant het eindrapport van vorenbedoeld OCA-reactiverinsprogrammaprogramma UWV Ziektewet van 28 augustus 2012, brieven van GZ-psycholoog E.G.A. van Belkom, een rapport van chiropractor P.J. Bosman van 20 december 2013 en rapporten van medisch adviseur E.C. van der Eijk van 15 april 2014 en 3 oktober 2014 overgelegd.
4.4.
Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
23 april 2012/19 juni 2012 opgesteld naar aanleiding van het door appellant gemaakte bezwaar en de rapporten van 24 januari 2013, 26 februari 2014 en 6 juni 2014, welke rapporten in reactie op de door appellant in hoger beroep overgelegde medische gegevens zijn opgesteld, wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om ten aanzien van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de vastgestelde belastbaarheid anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.5.
Appellant is in oktober 2011 uitgevallen met, zoals uit de door de verzekeringsarts afgenomen anamnese naar voren komt, nek- en hoofdpijnklachten. In de loop van de tijd zijn reeds aanwezige stressgerelateerde klachten toegenomen en, zo blijkt uit informatie van OCA van februari 2012, heeft een opbouw in de fysieke belastbaarheid plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft appellant, rekening houdende met diens klachten, beperkt geacht ten aanzien van boven normale nek- en schouderbelasting en vervolgens geoordeeld dat appellant geschikt was voor zijn arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, op basis van dossierstudie, bevindingen uit eigen onderzoek en verkregen informatie van de neuroloog, gemotiveerd het standpunt van de verzekeringsarts onderschreven. In hoger beroep worden vervolgens diverse medische gegevens overgelegd waaruit, naar het standpunt van appellant, zou blijken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte het standpunt van de verzekeringsarts heeft onderschreven. Appellant zou per datum in geding zowel op fysiek als psychisch gebied zwaarder beperkt zijn dan alleen ten aanzien van boven normale nek- en schouderbelasting. Anders dan appellant stelt, blijkt uit de informatie van de GZ-psycholoog niet dat hij op de datum in geding dusdanige psychische klachten ondervond dat hij daardoor niet geschikt was om arbeid te verrichten. Ten tijde van de beoordeling van appellants belastbaarheid door de artsen van het Uwv was bekend dat appellant psychische klachten ondervond en dat hij agressietraining volgde. Uit de overgelegde medische gegevens, waaronder de informatie van de GZ-psycholoog en vorenbedoelde medisch adviseur, blijkt echter niet dat deze klachten op de datum in geding al dusdanig ernstig waren dat deze tot het aannemen van relevante arbeidsbeperkingen hadden moeten leiden. Voorts blijkt uit de overgelegde medische gegevens niet dat de artsen van het Uwv per de datum in geding de belastbaarheid van appellant hebben overschat. Met de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt de Raad vast dat het rapport van de chiropractor gebaseerd is op bevindingen uit een onderzoek dat ruim anderhalf jaar na de onderhavige datum in geding gelegen is. Overigens bevat het rapport van de chiropractor geen nieuwe medische informatie. Ten aanzien van de rapporten van meerbedoelde medisch adviseur wordt geoordeeld dat ook aan deze rapporten niet die waarde toegekend kan worden die appellant daaraan gehecht zou willen zien. Met de bezwaarverzekeringsarts is de Raad van oordeel dat de overgelegde rapporten van appellants medisch adviseur, die appellant niet zelf onderzocht heeft maar zijn standpunt slechts baseert op dossierstudie, geen nieuwe medische informatie bevatten waaruit blijkt dat appellant op de datum in geding meer beperkt was dan door de artsen van het Uwv is aangenomen.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de omschrijving van het laatstelijk door appellant verrichte werk als assemblagemedewerker en onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 maart 2013 wordt geoordeeld dat de rechtbank moet worden gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2014.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

TM