ECLI:NL:CRVB:2014:3977

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
13-922 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na voldoende zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante, die van januari 2008 tot eind december 2009 als senior-secretaresse werkzaam was, had zich op 2 februari 2011 ziek gemeld na een operatie aan een nekhernia. Na een aantal bezoeken aan de verzekeringsarts, concludeerde deze dat appellante per 2 april 2012 weer geschikt was voor haar werk. Het Uwv beëindigde daarop haar ZW-uitkering. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er voldoende zorgvuldig onderzoek was verricht door de verzekeringsarts en dat de beschikbare gegevens geen aanleiding gaven tot twijfel aan de juistheid van diens conclusies. Appellante voerde aan dat de rechtbank onvoldoende gewicht had toegekend aan de beoordeling van haar dossier door de verzekeringsarts Offermans, die stelde dat er sprake was van toegenomen degeneratieve afwijkingen. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom de informatie van Offermans niet leidde tot een wijziging van het standpunt van het Uwv.

De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat had gehandeld en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de belastbaarheid van appellante per de datum in geding in twijfel trokken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Raad benadrukte dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/922 ZW
Datum uitspraak: 28 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
23 januari 2013, 12/8937 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O. Labordus hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere (medische) stukken ingezonden, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Labordus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal

OVERWEGINGEN

1. Appellante is van januari 2008 tot eind december 2009 als senior-secretaresse werkzaam geweest bij [werkgever].
2. Zij heeft zich op 2 februari 2011 vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens een opname in het ziekenhuis voor een operatie aan een nekhernia. Naar aanleiding van haar ziekmelding heeft appellante een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Vervolgens heeft appellante een aantal keren het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts, laatstelijk op 28 maart 2012. Deze arts is, naar aanleiding van zijn bevindingen uit het laatstelijk verrichte onderzoek, tot de conclusie gekomen dat appellante rekening houdende met haar lichte bewegingsbeperkingen en hypertonie aan haar nekspieren, met ingang van 2 april 2012 weer geschikt is te achten voor haar werk als secretaresse/administratief medewerkster. Bij besluit van 28 maart 2012 heeft het Uwv dienovereenkomstig het recht op ziekengeld van appellante met ingang van
2 april 2012 beëindigd. Bij besluit van 3 september 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 28 maart 2012 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 september 2012 ten grondslag.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de artsen van het Uwv. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de rapporten van de behandelend sector onvoldoende heeft meegewogen nu deze arts heeft onderkend dat uit de rapporten van de behandelend artsen blijkt dat sprake is van degeneratieve afwijkingen aan appellantes nek. Aan het standpunt van de behandelend neurochirurg, dat appellante werkonbekwaam is, wordt geen doorslaggevende betekenis toegekend nu dit standpunt niet onderbouwd is en ook niet valt terug voeren op overige berichten van deze arts. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, dat in het rapport van de door appellante geraadpleegde verzekeringsarts H.M.Th. Offermans geen nieuwe medische informatie staat wat betreft de datum in geding, niet onjuist geacht kan worden. Anders dan appellante oordeelt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel is ingegaan op de kritiekpunten van Offermans. Voorts heeft deze arts zich een oordeel over het standpunt van Offermans gevormd. Nu de functie van secretaresse/administratief medewerkster een veel voorkomende functie is, waarvan de werkzaamheden over het algemeen bekend zijn - de verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over een korte, door appellante opgestelde
werkomschrijving - en artikel 19, lid 5 van de ZW op de onderhavige zaak van toepassing is, heeft de rechtbank tot slot geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen goed beeld had van de werkzaamheden van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat appellante per 2 april 2012 in staat moet worden geacht haar arbeid te verrichten.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de beoordeling van het dossier door verzekeringsarts Offermans. Deze arts stelt, in reactie op de aangevallen uitspraak, dat de toegevoegde waarde van een eigen onderzoek in een zaak als de onderhavige betrekkelijk klein is omdat het gaat om degeneratieve afwijkingen waarvan de uitgebreidheid slechts zichtbaar kan worden gemaakt door middel van beeldvormend hulponderzoek, hetgeen niet tot het basis instrumentarium van de verzekeringsarts behoort. Voort blijkt volgens Offermans dat sprake is van toegenomen degeneratieve afwijkingen op meerdere niveaus, zodat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat geen sprake is van nieuwe medische gegevens, naar het oordeel van appellante niet juist is. Voorts is appellante van oordeel dat de informatie van neurochirurg Croese onvoldoende door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is meegewogen. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat haar belastbaarheid per de datum in geding is overschat en zij niet in staat was haar eigen werk te verrichten diverse medische gegevens overgelegd.
4.2.
In verweer heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat de informatie van de neurochirurg ten tijde van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep reeds bekend was en door deze arts, in het kader van de heroverweging, bij de beoordeling is betrokken. Voorts stelt het Uwv dat het standpunt van deze neurochirurg, dat appellante werkonbekwaam zou zijn, niet wordt onderbouwd. Tevens stelt het Uwv dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep al eerder zijn standpunt ten aanzien van het advies van Offermans kenbaar heeft gemaakt en dat het van belang is dat Offermans zijn advies doet steunen op bevindingen naar aanleiding van dossierstudie, terwijl de artsen van het Uwv appellante, anders dus dan Offermans, zelf hebben onderzocht. Tot slot stelt het Uwv dat uit de informatie van de pijnspecialist niet blijkt van nieuwe medische informatie met betrekking tot de datum in geding.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat sprake is geweest van een voldoende zorgvuldig onderzoek en dat de beschikbare gegevens geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv over de belastbaarheid van appellante per 2 april 2012.
5.2.
In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor een ander oordeel. Offermans heeft na onderzoek - dat heeft bestaan uit dossierstudie - gesteld dat er onvoldoende gewicht is toegekend aan de medische gegevens die de toestand van de halswervelkolom beschrijven en voorts dat een adequate functieomschrijving van het eigen werk van appellante ontbreekt, zodat naar zijn mening het standpunt van de artsen van het Uwv omtrent de geschiktheid van appellante voor haar werk geen stand kan houden. In het rapport van 6 december 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd geconcludeerd dat het rapport van Offermans niet leidt tot een wijziging van het standpunt van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat uit het rapport van Offermans geen nieuwe medishe gegevens blijken, die nog niet eerder bij de beoordeling betrokken zijn en die een ander licht werpen op de belastbaarheid van appellante per de datum in geding. Voorts heeft deze arts gemotiveerd waarom het in een zaak als de onderhavige niet noodzakelijk is om een arbeidskundig onderzoek in te stellen naar de belasting in de functie van secretaresse/administratief medewerkster. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hoger beroep in het rapport van 11 juli 2013 inzichtelijk gemotiveerd waarom geen aanleiding wordt gezien om naar aanleiding van de brief van de behandelend anesthesioloog meer beperkingen bij appellante aan te nemen. De Raad ziet geen aanleiding om dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten.
5.3.
Ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde medische gegevens wordt overwogen dat de conclusie van orthopedisch chirurg prof. dr. F.C. Öner - onder meer inhoudende dat langdurig in dezelfde houding werken de pijn zal verergeren en dat vooral werkzaamheden waarbij langdurig beeldschermgebruik aan de orde is, moeilijkheden zullen opleveren - niet onverenigbaar is met het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft er immers terecht op gewezen dat het werk geen langdurige statische houding vereist. Ook uit de overige overgelegde medische informatie van onder meer
anesthesioloog-pijnspecialist dr. M.F.M. Wagemans van 24 mei 2013, arts-medisch adviseur mr. J.J. Noordsij van 25 oktober 2013 en reumatoloog dr. A.J. Peeters van 19 februari 2014 blijkt naar het oordeel van de Raad niet dat appellante op de datum hier in geding zwaardere beperkingen had dan door het Uwv aangenomen en dat zij om die reden niet in staat was haar arbeid te verrichten.
5.4.
Uit de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2014.
(getekend) Ch. Van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

JS