ECLI:NL:CRVB:2014:3977
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na voldoende zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante, die van januari 2008 tot eind december 2009 als senior-secretaresse werkzaam was, had zich op 2 februari 2011 ziek gemeld na een operatie aan een nekhernia. Na een aantal bezoeken aan de verzekeringsarts, concludeerde deze dat appellante per 2 april 2012 weer geschikt was voor haar werk. Het Uwv beëindigde daarop haar ZW-uitkering. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er voldoende zorgvuldig onderzoek was verricht door de verzekeringsarts en dat de beschikbare gegevens geen aanleiding gaven tot twijfel aan de juistheid van diens conclusies. Appellante voerde aan dat de rechtbank onvoldoende gewicht had toegekend aan de beoordeling van haar dossier door de verzekeringsarts Offermans, die stelde dat er sprake was van toegenomen degeneratieve afwijkingen. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom de informatie van Offermans niet leidde tot een wijziging van het standpunt van het Uwv.
De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat had gehandeld en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de belastbaarheid van appellante per de datum in geding in twijfel trokken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Raad benadrukte dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.