ECLI:NL:CRVB:2014:3976
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant na inschatting van belastbaarheid door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich per 16 juli 2012 ziek had gemeld na een operatie aan zijn enkel. Het Uwv had op basis van een rapport van een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant per 17 juni 2013 weer geschikt was voor de functie van wikkelaar, ondanks zijn klachten. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de rechtbank ten onrechte de functie van samensteller metaalwaren had betrokken in haar oordeel en onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische klachten zoals beschreven door een GZ-psycholoog.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere inschatting van de belastbaarheid van appellant zou kunnen weerleggen. De Raad heeft de conclusie van de verzekeringsarts dat appellant geschikt was voor de functie van wikkelaar voldoende gemotiveerd geacht. De rechtbank had dan ook terecht het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de objectieve medische beoordeling in het kader van de ZW en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de belastbaarheid van de verzekerde.