ECLI:NL:CRVB:2014:3975
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na WIA-beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die sinds 1 april 2008 als loodsmedewerker werkte. Appellant meldde zich ziek op 21 februari 2009 vanwege enkelklachten en ontving geen WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv concludeerde dat appellant geschikt was voor verschillende functies, maar zijn bezwaar hiertegen werd ongegrond verklaard. In 2012 meldde appellant zich opnieuw ziek, maar het Uwv beëindigde zijn ZW-uitkering op basis van een verzekeringsarts die hem weer geschikt achtte voor de eerder geduide functies. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag was gebaseerd. Hij betwistte de conclusies van de verzekeringsartsen en stelde dat zijn psychische klachten, waaronder PTSS, niet voldoende waren meegewogen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de medische informatie correct had beoordeeld en dat er geen bewijs was dat appellant op de datum in geding, 16 maart 2012, toegenomen beperkingen had. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen toegenomen beperkingen waren ten aanzien van het verrichten van arbeid en dat de eerder geduide functies passend waren.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.